Alles is heftiger

Het was een vrijdag dat ik de introductiedag had van mijn studie. Ik weet het nog goed. Het was eng, want ik moest met de bus en ik wist niet welke bus. Ja, de 315 (spreek uit ‘drie-vijftien’), maar waar die precies ging en waar ie dan precies zou stoppen en hoe laat precies, dat wist ik niet. Ik ging nooit met de bus en ik vond het spannend. Nu is alles anders. Nu spreek ik ook achteloos over de drie-vijftien alsof ik weet waar ik het over heb. Dat ik vanochtend per ongeluk in de drie-tien naar Drachten zat, doet er niet toe. Samen met Rhanna stapte ik over in Heerenveen oost, dat is cool.
In Groningen fietste ik richting de Vismarkt, die route kende ik een beetje van de Keiweek, en toen wist ik ook ongeveer het Academiegebouw te bereiken. Aldaar vond ik anderen die ook de weg kwijt waren en samen liepen we ‘even’ naar de goede zaal. En maar krampachtig proberen niet al te ik-ben-verdwaald uit onze ogen te kijken. Na een lange weg door het doolhof vonden we een zaal met andere mensen die de zaal ook gevonden hadden. Het was een leuke dag en het begin van alles.
Bij een nieuw leven (want hé, dat mag je misschien niet toegeven, maar het is echt wel anders dan de middelbare school) hoort ook een nieuw woordgebruik, om over de hele manier van praten nog maar te zwijgen. Een van de belangrijkste regels is dat je niet naar school gaat maar naar college. Dat komt op hetzelfde neer hoor, alleen gaat voor en na je college geen bel. En daarbij klinkt college natuurlijk een stuk stoerder. Je zit ook niet in een klas. Nee, je zit in een werkgroep. Je hebt geen leraar, maar een docent. Je hebt geen toetsen, maar tentamens. En dan het aller-allerbelangrijkst: je bent geen leerling maar een STUDENT. Alles is heftiger, alleen al in de benaming.
Er zijn studenten die die heftigheid proberen door te voeren in al hun zinnen. Er is iemand die regelmatig vragen stelt bij een college. Lang was ik in de veronderstelling dat het hele moeilijke en intelligente vragen waren, maar kort geleden kwam ik tot een ontdekking. Het zijn helemaal geen intelligente vragen, het zijn heel dómme vragen (of in ieder geval irrelevant), verpakt in hele moeilijk woorden. Je kunt denken aan iets als het volgende: ‘u heeft zojuist uiteen gezet dat in het geval van x y zich voordoet, nu vroeg ik me af in hoeverre dit wellicht ook het geval zou kunnen zijn in een andere situatie’ (bedoeld wordt: kan het ook anders?) En niet alleen bij het vragen stellen, ook bij het geven van antwoorden in werkcolleges signaleer ik deze neigingen. Regelmatig mislukt dat net en klinkt het heel ik-speel-groot-mensachtig.
Waarom dat precies is, dat iedereen zonder iets af te spreken opeens overal andere woorden voor gebruikt, weet niemand. Het hoeft niet, maar we doen het wel. En allemaal zo achteloos hè, alsof we allang de zin van het leven begrijpen.
Je kunt er niet omheen, want als je er niet aan mee doet, is het, nou ja, raar. Alhoewel, we hebben één docent (kijk, ik doe het ook) die standaard, als wij mompelend doch overtuigend antwoord hebben gegeven op een vraag van hem, met een brede grijns uitroept: ‘goed zo klas!’ Hij is dan ook meteen het allersympathiekst. 

Kus – kussen – kussens

Ooit, lang lang geleden in mijn eigen slaapkamertje, kwam ik tot de ontdekking dat het woord kussen iets raars had. Het kon namelijk twee dingen betekenen. Het kon het meervoud van kus zijn, één kus, twee kussen, maar het kon ook gewoon enkelvoud zijn: namelijk dat fijne zachte ding dat ofwel op je bed ofwel op de bank ligt. Het enkelvoud van kussens zeg maar. Ik weet wel zeker dat ik op het moment van de ontdekking de woorden enkelvoud of meervoud niet kende, maar dat kus-kussen-kussens een grappig rijtje is, wist ik wel! Hilariteit alom in het slaapkamertje van Lotte en ik besloot dat het dan ook meteen met mijn knuffel en levensgezel Bert te delen.

‘Ja, goedendag, met Lotte, ik heb nou toch een ontdekking gedaan!’

Misschien had ik het toen al kunnen weten. Misschien had ik toen al in de gaten moeten hebben dat ik gedoemd was van taal te houden. En het is fijn om van taal te houden, je hoort het namelijk dagelijks om je heen. Ik ben dan ook (gelukkig niet zeg, pfoeh, nee) niet het type dat tranen voelt opwellen, zich alleen voelt in de mensenmassa van taalgebruikers en zich afvraagt waar het nou toch heen moet met de wereld en hoe het ooit goed kan komen als de mensheid niet eens de d/t-regel kan onthouden, bij het lezen van de krantenkop ‘bejaarde vrouw misleidt’. Nee, dan glimlach ik, en zie ik heel erg grappige dingen voor me.

Heel wat jaren later, toen ik al lang en breed op het Bornego zat en ik weer ergens tot de ontdekking kwam dat kus-kussen-kussens een leuk rijtje was, bedacht ik me dat er wel eens meer van dit soort woordrijtjes konden zijn en besloot ik ze op te schrijven. ‘Ik spaar woorden,’ zei ik tegen Froukje, die naast me zat en me hardop (en ze was niet de enige) uitlachte, want ja, wie spaart en nou woorden. Maar toen ik uitlegde wat voor woorden ik dan precies spaarde (want je moet wel begrijpen, je kunt niet gewoon woorden in het wilde weg sparen), werd ik geholpen. In een paar lessen tijd kwamen we tot dit rijtje:

Mijn bescheiden lijstje.

Wat heb je hier nou aan? Nou, niks, nee echt helemaal niks. Behalve plezier dan, maar dat geldt vaak als niks. Zulk soort dingen vind ik gewoon leuk en dat heb ik vaker.

Ik was altijd in de veronderstelling dat ik dit zelf bedacht had. Een bekend fenomeen onder kleine kinderen, geloof ik. ‘Mama,’ zei ik als peuter tegen mijn moeder, ‘als ik honger heb en ik zie lekker eten, dan krijg ik spuug in mijn mond.’ Waarheid als een koe en helemaal zelf bedacht. Nou heb ik het kuskussenkussenrijtje ook echt zelf bedacht, maar ik ben niet de enige. Een paar dagen geleden kwam ik namelijk deze tweet tegen.

Elf uur geleden was er in ieder geval iemand op de aardbol met dezelfde pret als ik.

Enig googlewerk later kwam ik tot de ontdekking dat dit fenomeen een naam heeft: ‘overtreffende meervoudstrap’ en zelfs een Wikipediapagina. Op de pagina stonden nog een paar nieuwe, die ik zelf nog niet bedacht had, en dat maakte me stiekem ietwat blij. Er stond zelfs een link naar een vermeende volledige lijst van overtreffende meervoudstrappen. Dat maakte me iets minder blij, want ja, nou kon ik ze zelf niet meer bedenken. Iets later bedacht ik me echter dat dat dus betekent dat er nog minstens één ander op de aardbol is die deze woorden spaart. Geweldig.

Zo’n Wikipedia staat toch voor een stukje bestaansbevestiging hè.
De volledige lijst, inclusief twijfelgevallen en fonetische varianten.

Nu zou ik misschien kunnen zeggen dat er twee soorten mensen zijn, mensen die hier de lol van inzien en mensen die zeggen ´what the fuck ben je aan het doen met je leven´. Voor allebei valt wat te zeggen, maar de eersten hebben gelijk. Niet omdat het zo is, maar omdat ik nou eenmaal gedoemd ben om van taal te houden. En hé, ik hoop dat jij ook moest glimlachen bij de het lezen van het feit dat er zelfs rijtjes van vier (!) bestaan (w – wees – wezen – wezens).

Kus, kussen, kussens,

Lotte