Over zelfspot

For English, click here.

“Most of my jokes about myself are at the genuine expense of myself”, zegt comedian Mark Watson in een podcast. “De meeste grapjes die ik over mijzelf maak, gaan daadwerkelijk ten koste van mijzelf.” Ik schrok er een beetje van. Als groot pleitbezorger van zelfspot, was ik even in de war. Zelfspot is toch juist iets goeds? Of niet?

Als ik nieuwe mensen leer kennen, is er niets dat zoveel mij oplucht dan als blijkt dat diegene zelfspot heeft. Vriendelijkheid en empathie en interesse en andere klassiekers zijn belangrijk, maar zelfspot doet ‘t ‘m. Het duidt op een gevoel voor humor – cruciaal -, en op het feit dat diegene zichzelf niet té serieus neemt. Bovendien maakt het een hoop onhebbelijkheden hebbelijk. Zelfspot is mijn favoriete eigenschap in andere mensen.

Ik houd er ook van in cabaret en comedy. Het maakt dingen bespreekbaar, zorgt voor herkenbaarheid en troost, en nog meer dan bij mensen buiten een podium, is het fijn om te weten dat iemand niet alleen anderen gaat aanvallen. Punching down is sowieso snel een afknapper (voor de mensen achterin: dat is grappen maken die ten koste gaan van mensen met een lagere ‘positie’ dan jijzelf), punching up is interessanter, maar kan ook saai of (god verhoede) te politiek correct worden. Punching in je eigen gezicht is de ultieme oplossing.

Het is heerlijk te kijken naar mensen die om zichzelf lachen. Denk aan de voorstellingen Delirium en Delirium II van Javier Guzman, waarin hij praat over zijn alcohol- en cocaïneverslaving en daarbij zichzelf niet spaart. Of naar mensen die spelen met stereotypen en vooroordelen. Najib Amhali: “Als Marokkaan kom ik graag bij de mensen thuis”. En natuurlijk naar de underdog. De aandoenlijke schlemiel, de gedoodverfde verliezer, die we tegen alle waarschijnlijkheden in willen zien winnen. Vooral als die wéét dat hij de underdog is, en daar hartelijk om kan lachen. Ik moet meteen denken aan Nish Kumar in Taskmaster, die overal jammerlijk in faalt, maar tegelijkertijd het hardste schatert.

Het probleem met zelfspot

Tot zover niks aan de hand. Hoera zelfspot. Meestal stop ik hier met denken en kijk dat filmpje van Taskmaster nog een keer. Maar wat als die zelfspot daadwerkelijk ten koste gaat van jezelf? In de bovengenoemde podcast legt Watson uit dat hij soms grapjes maakt die hem eigenlijk bevestigen in de dingen die hij van zichzelf haat. Die hem eigenlijk pijn doen. Dat soort grapjes werken, zegt hij, en het is veilig om kritiek van anderen voor te zijn. Is dat dan nog zelfspot? Of meer zelfhaat?

Dat is ook de vraag die Hannah Gadsby zichzelf stelt in haar legendarische show Nanette. In een confronterende monoloog, vertelt ze dat ze lang heeft gedacht dat ze zelfspot móet hebben, maar dat ze er ziek van is altijd maar grapjes te maken die ten koste gaan van haarzelf. Dat ze helemaal geen grapjes meer wil maken over (onder meer) haar gay-zijn, omdat die zelfspot niets anders is dan zelfhaat. “Do you understand what self-deprication means when it comes from somebody who already exists in the margins? It’s not humility, it’s humiliation.” Zelfspot is vaak prettig, omdat het relativeert, maar sommige dingen moeten helemaal niet gerelativeerd.

Dat zelfspot voor de maker soms niet zo onschuldig is, deed me bezinnen op mijn rol als publiek. Waarom lach ik eigenlijk bij dit soort grapjes? Is het herkenbaarheid, die maakt dat ik me verbonden en misschien zelfs getroost voel? Of is het meer een soort slapstick, en lach ik om andermans ellende? Blijkbaar kan het beide tegelijkertijd zo zijn. Het ligt er maar net aan hoe het publiek ernaar kijkt, en wat er voor de maker achter zit. Het kan een ingewikkelde balans zijn tussen uitlachen en meelachen, lachen om en lachen ondanks. 

Cold Lasagna Hate Myself 1999

James Acaster speelt mooi met die ingewikkelde balans in zijn laatste show, Cold Lasagna Hate Myself 1999. Anders dan in de voorgaande Netflix-special Repertoire, speelt hij geen undercover politieagent, of lollipop man, maar is hij zichzelf, en vertelt hij openhartig over zijn daadwerkelijke leven en zijn mental health. Het is een comedyshow, – ik heb misschien nog wel harder gelachen dan bij Repertoire -, maar door de persoonlijke laag, hebben de grappen een andere lading. En komt die balans preciezer.

Acaster gaat daar soms expliciet op in. Er is een moment dat het publiek hard (te hard) lacht om iets dat inderdaad heel grappig is, maar in het licht van de net door hem gegeven context eigenlijk helemaal niet zo. “I told you all the context, all the details, and you applauded […]. What the fuck is the matter with you?”

Tegelijkertijd zegt Acaster dat er weliswaar zware thema’s aan de orde komen, maar dat het publiek zich geen zorgen hoeft te maken. “The fact that I’m telling you, lets you know it’s fine now. Because – and don’t take this badly-, you lot are never gonna be the first people I come to.” Met andere woorden, als publiek kun je ervan uitgaan dat het oké is. Je verpest je eigen avond als je zelf gaat zitten beoordelen of je wel mag lachen.

Het is dus niet de verantwoordelijkheid van het publiek. Wel dat van de maker. In een podcast vertelt Acaster dat hij zich ervan bewust is dat zelfspot over beladen onderwerpen niet alleen over hemzelf gaat, maar ook over mensen die in dezelfde situatie zitten. Ook als het voor hem oké is, wil hij niet puur lachen om ellende, maar wil hij enig perspectief bieden. Wie de show kijkt (en dat raad ik met aan dwang grenzende klem aan), ziet dat het verhaal en de grappen onwaarschijnlijk zorgvuldig in elkaar zitten.

Onweerstaanbaar

Ik vind zelfspot nog steeds belangrijk en onweerstaanbaar. Maar ik geloof ook dat precisie geboden is. Het is goed om te bedenken dat zelfspot ook anders kan werken, en  niet per definitie goed is. Het kán schadelijk zijn. Voor de maker, zoals Hannah Gadsby en Mark Watson mij lieten zien, en misschien ook voor het publiek, zoals James Acaster aanstipt. Het is nooit iets wat je anderen kunt opleggen. Aan de andere kant, als het goed wordt uitgevoerd, is er niks aan de hand.

Kijk maar naar het voorbeeldje van Nish Kumar in Taskmaster. Als hij herhaaldelijk probeert een bal door een basketbalring te schoppen, scheldt hij de bal uit voor ‘racist’, een duidelijke knipoog naar zijn zeer uitgesproken politieke comedy, waarin racisme vaak een thema is. Het lijkt me niet dat hij met dit grapje zijn antiracistische standpunten ondermijnt. Misschien wel integendeel. En ook, je kunt nog zoveel medelijden hebben dat Acaster is verlaten door zijn vriendin, maar dat ze hem verlaten heeft voor Mr. Bean is, hoe je het ook wendt of keert, ontzettend grappig.

Don’t you hate it when you earn £10.000?

Waarom zijn er zo weinig rechtse comedians? Is comedy misschien inherent links?

In een van zijn Live at the Apollo-optredens stelt de Britse comedian Nish Kumar dat het aanzienlijk makkelijker is om left-wing-comedy te maken dan right-wing-comedy. “Hey! Don’t you hate it when you start earning over a hundred thousand pounds a year and you move up an income tax bracket!?” Het publiek lacht. “Doesn’t work!” Natuurlijk is zijn uitspraak in de eerste plaats een stukje stand-up (daarna stelt hij dat schaak in principe ‘slow tactical racism’ is), maar toch liet het me niet los. Heeft hij gelijk? Zit er iets in het principe van comedy dat inherent links is?

De hypothese heeft de getallen mee. Het lijkt erop dat er inderdaad meer linkse dan rechtse comedy is. Ik ben niet de eerste die dat opvalt. Maar die disbalans kan natuurlijk meerdere verklaringen hebben. Misschien kiezen mogelijke rechtse comedians wel eerder voor een beter betaalde baan. Misschien wordt het de rechtse comedians onmogelijk gemaakt (door zenderbazen, schouwburgdirecteuren, Bill Gates). Of misschien reken ik wel veel meer comedy tot left-wing dan eigenlijk nodig is. De rechtse comedian Geoff Norcott vertelt hoe bezoekers vaak ironie zien waar dat niet is. Eén vrouw ging er zelfs vanuit dat hij een typetje speelde. “She was laughing throughout – for all the wrong reasons.”

Om de vraag echt goed te beantwoorden, moeten we er dieper induiken. Je moet afbakenen wat comedy is (ik zou zeggen: het verhalen vertellen en/of grappen maken met als voornaamste doel een publiek te laten lachen) en wat links is (iets met het idee dat de zwakkeren in de samenleving beschermd moeten worden, in plaats van overgelaten te worden aan principes als ‘eigen verantwoordelijkheid’ en marktwerking). Zit er iets in de linkse ideologie dat meer ruimte biedt aan comedy? Zit er iets in comedy dat beter aansluit bij een linkse ideologie?

Het eerste waar ik aan moet denken, is het welbekende principe van punching up. Lachen werkt bevrijdend, wordt vaak gezegd. Met humor kun je je wapenen tegen dat wat macht over jou heeft, omdat het de legitimiteit ervan (tijdelijk) ondermijnt. Het kan gaan om het relativeren van allesoverheersende emoties (verdriet, boosheid, angst), maar ook om het op losse schroeven zetten van mensen of instanties die vrij letterlijk de macht hebben. Van docenten en bazen, tot wereldleiders en meerderheidsgroepen zoals witte mensen, hetero’s of mannen. Daarom zijn grappen vaak gericht aan hen ‘boven’ je: punching up.

Als het klopt dat humor vaak zo werkt, dat humor in zekere zin bevrijdt van onderdrukkende machtsstructuren, dan is de link met links niet ver te zoeken. Het is een verklaring die, met uiteenlopende nuances, vaker wordt overwogen. Op de website Pathos schrijft filosoof Jonathan MS Pearce bijvoorbeeld: “Comedy, with its subversive and rebellious nature, will attack the haves, and celebrate the have-nots in their struggle to have.” Volgens Joop.nl heeft humor vaak met gerelativeerde pijn te maken, maar kent de rechtse mens alleen financiële pijn. “Die pijn in zijn portemonnee wil hij niet creatief in het theater relativeren, maar creatief via belastingtrucs of de politiek in klinkende munt terugkrijgen.” Ik zei toch, uiteenlopende nuances.

Maar dit idee dat humor vaak omhoog trapt (punching up) en daarmee links is, is geen sluitende verklaring voor de alomtegenwoordigheid van linkse comedy. Deels misschien wel, maar niet alle comedy valt onder dit soort gezagsondermijnende, punching-up-humor. Ricky Gervais, bijvoorbeeld, schuwt harde grappen over minderheden echt niet. En Daniel Sloss maakt in zijn Netflix-specials ‘Dark’ en ‘Jigsaw’ ijzersterke grappen over zijn gehandicapte zusje. Het kan. Maar dat het niet ‘typisch’ links is, maakt het niet automatisch rechts. Dat merkt ook Zoe Williams op in The Guardian: “The Frankie Boyle/Ricky Gervais sensibility, where anything’s funny as long as you’re not supposed to say it, is explicitly “anti-political correctness”, but implicitly, it’s anti-political anything.” Niet links of rechts dus, maar a-politiek. Net zoals bijvoorbeeld Ronald Goedemondts relaas over tegenwerkende stofzuigers a-politiek is, of de woordgrappen van Ronald Snijders.

Of alle humor die niet naar boven trapt ook meteen niet-politiek is, is trouwens wel een punt van discussie. Er is ook iets voor te zeggen dat humor die de status quo bevestigt, helemaal niet neutraal is, maar rechts. Het artikel Where Are All the Right-Wing Comedians? gaat in op dat idee, dat ‘maar een grapje’ niet bestaat, omdat – hoe sterk, doordacht en goedbedoeld ook – de comedian altijd een bepaalde mate van macht heeft. Comedians die aan meer status quo-bevestigende humor doen, ontkennen vaak dat ze die macht hebben. Ze zeggen dat het ‘maar een grapje’ is en dat zij slechts grappenmakers zijn. Denk bijvoorbeeld aan Youp van ‘t Hek, die zich in De Wereld Draait Door verdedigt voor zijn pisnicht-column met ‘een grap is gewoon een grap’. 

Eerlijk gezegd vind ik dat nogal makkelijk. Zeker als je bedenkt dat er een sterkere reden is om toch dit soort grappen te maken: sommige comedians stellen dat het recht om grappen te maken belangrijker is dan de ‘verplichting’ aan de kant van de minderheden te staan. Guido Weijers zegt bijvoorbeeld in de PowNed-documentaire Dat zijn geen grappen: ‘Als mensen een grap maken die heel ver gaat, dat kun je wel een smakeloze grap vinden, maar dat wil niet zeggen dat je het niet mag zeggen. (…) Iedereen moet alle grappen mogen maken.’ Je zou kunnen zeggen: ze vinden vrijheid belangrijker dan gelijkheid. En hoewel ik daar zelf enig ongemak voel – ik identificeer mezelf als links, maar vind de vrijheid om grappen te maken erg belangrijk – vind ik het geen gek idee om dit rechts te noemen. 

Er is dus wellicht meer comedy rechts dan ik in eerste instantie gedacht had, want ook punching down, of status quo bevestigende humor, is goed onder ‘rechts’ te rekenen. Daar wil ik nog wel drie kanttekeningen bij plaatsen. Ten eerste is niet altijd zo één-twee-drie te zien wie het doelwit van een grap is. Ik noemde de gehandicaptengrappen van Daniel Sloss als voorbeeld van harde, en niet per se linkse humor, maar wie de shows gezien heeft, weet dat het geen status quo bevestigende grappen zijn. Het is eerder het publiek dat wordt aangepakt. Ten tweede is het verschil tussen punching up en punching down niet zo helder als het op het eerste gezicht lijkt. Is je afzetten tegen de overwegend linkse comedy-scene niet ook punching up? En is een comedian, bedreigd door een veranderende, globaliserende wereld, die grappen maakt over immigranten, niet ook naar boven aan het trappen? Zo zal het soms wel voelen.

Als derde kanttekening wil ik nog maar even benadrukken dat het wat mij betreft onterecht is dat rechtse humor vaak als diskwalificatie gezien wordt. Een comedian maakt zelf een afweging: welke invloed heb ik eigenlijk? En in hoeverre vind ik de vrijheid van grappen belangrijker is dan het ondermijnen van de status quo? Over die afwegingen kan gediscussieerd worden, maar feit is dat comedy die niet direct naar boven trapt niet per definitie resulteert in bagger met smakeloze grappen. De rechtse comedian Geoff Norcott schrijft hoe een ‘keyboard warrior’ hem tweet dat rechtse comedy per definitie niet grappig is. “David beating Goliath = Funny. Goliath beating David = not funny”. Waarop Norcott antwoordt: “I’m not so sure; it would all depend on how it was handled. The humour could come from David’s quiet confidence as he presumed virtue would result in victory, a bit like left-wingers on election nights.” Een goed punt. Dat kan prima.

Humor is dus niet inherent links. Rechtse humor kan bestaan, en bestaat. Afhankelijk van je definitie van rechtse humor bestaat het zelfs best veel. Gelukkig maar, want er is blijkbaar behoefte aan. Als Nicholas de Santo in comedy club Comedy Unleashed (‘no self-censorship, if it’s funny, it’s funny’) grappen maakt over de Europese Unie, kunstgeschiedenis en IS, lacht en juicht het publiek enthousiast. ‘This is going better than it did in Camden’, zegt hij, verwijzend naar de als alternatief en links bekendstaande Londense wijk. Het is de volste lach van de avond.

Neem de kijker serieus

Of een hele lange inleiding voor ik je vertel welke comedian je moet checken

Vanuit de cabaretwereld is er met enige regelmaat kritiek op het feit dat het genre soms niet zo serieus genomen lijkt te worden. Waarom wordt de Poelifinario, de prijs voor het meest indrukwekkende cabaretprogramma van het seizoen, bijvoorbeeld niet tegelijkertijd uitgereikt met andere theaterprijzen? En waarom krijgt de winnende cabaretier geen gouden penning, zoals de winnaar van de Louis d’Or, maar een spiegel van de Xenos? Terechte discussie lijkt me, maar volgens mij begint alles bij het serieus nemen van de kijker. En met de kijker bedoel ik in dit geval: mijzelf.

Een echte mening over cabaretprijzen heb ik helemaal niet. Wat kan mij het nou schelen wat anderen ervan vinden. Love yourself, er zijn al anderen genoeg. etc. etc. Maar toen ik laatst een stukje schreef over dingen die ik mooi vind, en het immer hartverscheurende dilemma of je dat wel of niet met anderen wilt delen, merkte ik dat ik bij ‘dingen die ik mooi vind’ zelf meteen dacht dat ik tranentrekkende muziek bedoelde, of een schilderij of zo, of een gedicht. Terwijl ik nota bene wist naar aanleiding van wat ik het stukje schreef, ik wist allang wat ik éigenlijk bedoelde. Ik bedoelde comedy.

Nu ben ik toch wel iemand die in haar leven zorgwekkend veel tijd heeft besteed aan het kijken van cabaret en stand up. Op YouTube, op Netflix en in het theater. Ik heb er een mening over, ik kan er uren over praten, en heb er zelfs een godganse blog aan gewijd. En tóch denk ik bij ‘kunst die je raakt’ vooral aan poëzie (?) en sonates (??). En als ik met iemand over theater praat, schaam ik me lichtjes als ik zeg dat ik muziektheater en toneel weliswaar interessant vind, maar mijn grootste belangstelling bij cabaret ligt.

In een podcast zei de Britse comedian Lee Mack iets wat mij aan het denken zette. Hij merkte op hoe, als je naar aanleiding van het overlijden van een dierbare een lied zou zingen, iedereen dat prachtig vindt, terwijl je, als je er grappen over maakt, de kritiek krijgt je gevoelens weg te lachen. Volgens hem is dat scheef, omdat je in beide gevallen je rouw omzet in een vorm van kunst. Een goed punt volgens mij, want gevoelens lach je echt niet zomaar weg. Integendeel, denk ik.

Sommige comedy betekent echt iets voor me. Het kan mij raken. Net zoals ik betoverd kan raken door een boek, of zoals muziek me plotseling kan aangrijpen. Niet op dezelfde manier, maar wél op dezelfde manier. (Ja, sorry, zoek dit maar even zelf uit.) Blijkbaar vind ik dat zelf moeilijk te geloven. Alsof ik denk dat glim- en/of schaterlachen een oppervlakkige bezigheid is. Een bewering die ik, laat ik hier even duidelijk over zijn, tegelijkertijd tot in het diepst van mijn wezen pertinente onzin vind.

Goed. Wat ik eigenlijk wilde zeggen. Ik heb een nieuwe favoriete comedian en hij heet James Acaster. Kijk dat.

Laat het

Door het wonderlijke algoritme van YouTube kwam ik terecht op een AVRO-documentaire uit 2000 over Harry Bannink. “Muziek: Harry Bannink.” Een documentaire die me qua beeldverhouding, pixels en montage eraan deed denken dat het jaar 2000 erg lang geleden is, maar een documentaire waar ik desalniettemin ingezogen werd en die ik ademloos afkeek.

Het filmpje was duidelijk geüpload voor een nichepubliek. Nog geen 24 000 views, waarvan 87 likes (twee dislikes) en 13 reacties. De kijkers moeten wel Bannink-fans zijn. Al voelt ‘fan’ als een totaal ongeschikt woord, omdat het niet past bij de bescheidendheid van de man, en eigenlijk ook niet bij de briljantheid van zijn composities. Bewonderaars misschien, liefhebbers. ‘Wat een bijzondere man’, moeten de andere kijkers met mij gedacht hebben, ‘en wat een indrukwekkend oeuvre.’ Wellicht overbodig om te vermelden: alle 13 reacties drukten ontzag uit voor dhr. Bannink. Allemaal.

Maar hoe kan het dan – en dit verwonderde alsmede versloeg me – hoe kan het dan dat als je die hele documentaire hebt gekeken (50 minuten lang, je vond hem mooi, je vindt Bannink bijzonder), hoe kan het dan dat je het tóch voor elkaar krijgt een negatieve reactie te plaatsen? Hoe?

Iemand schreef: “Tjonge, wat mogen wij ons in de handen knijpen met mensen als Bannink en Wilmink. Daar had Nederland nog wel iets dankbaarder voor mogen zijn ipv altijd maar de oren te laten hangen naar de Angelsaksische cultuur.”

Waarom schrijf je dat? Ik snap wat er staat, maar het stelde me zo teleur. Ik moest denken aan een zin uit een voorstelling van Van der Laan en Woe, een zin die de televisie-uitzending volgens mij nooit heeft gehaald: “Waarom kan iets dat mooi is niet gewoon even bestaan?”

Een terechte vraag. Laat wat mooi is in godsnaam eens even gewoon bestaan. Voor wat het is. En als je dat niet kan opbrengen, bewonder of haal je schouders op in stilte. Dat mag ook. Echt.

P.S. De Grote Harry Bannink Podcast van Gijs Groenteman (die je moet luisteren) is op tour door de theaters van Nederland (waar je heen moet). Ik zag het vorig jaar in De Kleine Komedie en het was zo leuk en niemand zei iets stoms. In 2020 gaat ie weer touren.

Spect goon – Op Maarten

Het is gevaarlijk om zo uit te kijken naar een voorstelling. Om toelevend naar de dinsdagavond steeds hogere verwachtingen op te bouwen waaraan – daar ben je je angstvallig van bewust – onmogelijk nog voldaan kan worden. Het risico op een per ongelukke ‘mwah’, misschien het risico dat er iets van je afgepakt wordt. Dat risico moet je soms nemen.

‘Op Maarten’, in De Kleine Komedie. Egon Kracht, Marcel de Groot, Wilko Sterke, Paul de Munnik, Lucretia van der Vloot, Jan-Paul Buijs, Jeroen Zijlstra en Hans Sibbel proostten ruim vijf jaar na zijn dood op het leven en werk van Maarten van Roozendaal. Een eerbetoon in liedjes en verhalen, dat hij verdient en dat wij nodig hebben. Wat. Een. Avond.

Die band. Egon Kracht op contrabas en Marcel de Groot op gitaar: een aangrijpend vertrouwd geluid. Eén akkoord, één basloopje spelen ze, en je weet precies welk nummer het is, – je schrikt even dat het dus zonder Maarten – je gaat op in de muziek. Wilko Sterke op piano en saxofoon sluit daar naadloos bij aan. Ze dragen de avond.

Die zangers. Natuurlijk, het zijn goede zangers, dat wist ik van tevoren ook. Maar dat ze met zoveel concentratie en gepaste eigenheid de liedjes konden brengen, overdonderde totaal. Ze leken allemaal een stukje van Maarten. Zijn bravoure, zijn timing, zijn grijns. En ondertussen straalden ze van respect, ze wáren niet Maarten, ze waren grote bewonderaars van Maarten, die er nog niet aan zouden denken om zijn liedjes met de Franse slag uit te voeren.

En dan, die zaal. Er is natuurlijk geen betere plek voor een toost op Maarten dan De Kleine Komedie. Daar waar hij avonden lang speelde, aan de bar hing, en waar nu een prachtig portret hangt. De voltallige 502 bezoekers-tellende zaal kolkte van liefde.

Het was zo’n mooie avond, ik wist niet wat ik ermee aan moest. Ik had het gevoel dat de woorden nu echt op waren. Het is gevaarlijk om iets te schrijven over een avond die je zoveel doet. De kans dat je precies opschrijft wat je bedoelt, is nihil. Maar ik neem het risico graag. Gijpje wat ik doel, gijpje?

Liefde, dood en zwaartekracht

Het zal niet anders zijn dan dat Peter van Rooijen maandagavond overladen is met complimenten. Hij speelde zijn voorstelling ‘Liefde, dood en zwaartekracht’ in De Kleine Komedie in Amsterdam. Toch ga ook ik nog even iets schrijven. Niet omdat ik denk dat mijn mening belangrijker is dan die van zijn dierbaren, of van de recensenten, maar omdat ik vind dat het vaker gezegd moet. En ik het niet kan laten.

Oké, waar zal ik beginnen. Het was op zich geen verrassing voor me dat hij als tekstschrijver steengoed is. Hij heeft eerder een prachtige cd gemaakt en ik zie hem regelmatig bij Het Nieuwe Lied. Ik heb erg veel bewondering voor de zorgvuldigheid van zijn woorden. Ze zijn echt nooit cliché, nooit vergezocht en nooit pathetisch. Ze lijken bijna vanzelfsprekend, terwijl ze ondertussen heel nauwgezet een situatie, sfeer en gevoel neerzetten. Een meervoudige sfeer meestal. Liefdevol maar een beetje wrang, grappig maar een beetje tragisch. Zo is de zin ‘En het hondje likt het raam’ tegelijkertijd simpel en alleszeggend.

Gisteren las ik toevallig een artikel van Ellen Deckwitz waarin ze ingaat op het vaak verzuchte ‘waarom zeggen dichters niet gewoon wat ze bedoelen?’ Nee, zegt zij, dichters zeggen niet ‘gewoon’ wat ze bedoelen, omdat ze precíes zeggen wat ze bedoelen. Dat geldt ook voor Peters teksten.

Maar liedjes zijn niet alleen tekst. Liedjes zijn ook muziek. Daar heb ik minder vocabulair voor, behalve dan dat ze, nou ja, erg mooi zijn. Op een of andere manier krijgt hij het voor elkaar dat ze de tekst exact ondersteunen en aanvullen. Dat ze allemaal anders zijn, en precies kloppen.

Dat ik dit alles eigenlijk al wist, deed niet af aan mijn omvergeblazenheid van maandagavond. Dat komt door de vorm. In deze vorm, met deze arrangementen, deze band, en, niet te vergeten, dit lichtplan, krijgen de liedjes de volheid en nuance die ze verdienen. En de presentatie die Peter verdient.

Ik was deze blog een beetje vergeten, maar toen ik maandagavond thuis kwam zat mijn hoofd er zo vol van dat ik het als vanzelf opschreef. Het was even nodig.

Foto: Jaap Reedijk
Luister hier zijn cd op Spotify

Bij nader inzien – Kwestie Gijp

Ik heb er nog even over nagedacht, en ik wil toch iets schrijven over wat in mijn hoofd inmiddels ‘Kwestie Gijp’ heet. Over René van der Gijp die bij Voetbal Inside voor de grap deed alsof hij voortaan als vrouw door het leven ging, en vooral over de discussie die daarna ontstond. Het is niet dat ik per se de tienduizendste wil zijn met een mening, maar er zijn volgens mij een paar punten in de discussie die van belang zijn. Bij nader inzien wil ik dat toch kwijt. Het is geen gestructureerd betoog. Wel negen punten.

Punt 1: Vooraf

Laat ik vooropstellen dat ik René van der Gijp een gigantische lul vind. Ik vind het van geen enkele smaak getuigen om een zo kwetsbare groep in het algemeen (transgenders) en zo’n kwetsbaar persoon in het bijzonder (Bo van Spilbeeck) belachelijk te maken. Dat is mijn korte mening.

Punt 2: Maar vrijheid van meningsuiting

Er is een belangrijk onderscheid tussen wat ik vind dat je mag zeggen (eigenlijk alles, zolang je de ander niet fysiek bedreigt) en wat ik vind dat je moet zeggen (veel minder, want rekening houden met kwetsbare groepen). Ik vind dat René van der Gijp de grap mocht maken. Maar ik vind ook dat hij het niet had moeten doen. Dat sluit elkaar niet uit. Het discussieverloop ‘Wat een misselijkmakende grap!’ ‘Maar vrijheid van meningsuiting’ is raar, want de uitspraken gaan niet op elkaar in. Volgens mij kun je los van de vraag of iets mag, heel goed bediscussiëren of iets fatsoenlijk is. Het oordeel ‘niet-fatsoenlijk’ mag echter nooit de reden zijn de vrijheid van meningsuiting in te perken, of de uiting op een andere manier taboe te verklaren.

Nota bene, ik vind de term ‘fatsoenlijk’ moeilijk en lelijk. Maar ik weet niet goed hoe ik anders het onderscheid moet noemen.

Punt 3: Vrijheid van kwaad worden

Bovendien, het feit dat iemand de vrijheid heeft (en moet hebben) om kwetsende grappen te maken, houdt ook de vrijheid van anderen in om daar keihard tegenin te gaan. Dat heel progressief Nederland nu woedend over Van der Gijp heen valt is net zo goed toegestaan. En terecht.

Punt 4: Waarom ik vind dat hij de grap niet had moeten maken

Goede grappen maak je over mensen in hoge posities. Machtigen, meerderheden, mensen die er zelf voor gekozen hebben in een publieke functie te verkeren. Het heeft een functie hen te relativeren, te nuanceren, en zij kunnen het hebben. Grappen maak je derhalve niet ten koste van kwetsbare groepen, die het moeilijk hebben en die bovendien geen platform hebben om zich te verdedigen. Transgenders zijn een gigantische kwetsbare groep. De acceptatie is nog ver te zoeken, het aantal transseksuelen met suïcidale gedachten is hoog. Het heeft geen functie hen en hun problemen te relativeren. Het is wellicht grappig voor een paar mensen, maar pijnlijk en naar voor anderen. Anderen nodeloos pijn doen, dat doe je niet. Comedian Ricky Gervais heeft vaak gezegd: ‘It all depends on who’s the target of the joke. The bully or the one being bullied?’ (Met dank aan @floorbakhuys voor de quote bij dit inzicht.) 

Punt 5: De luizenmoeder

In de Kwestie Gijp is er weinig twijfel over het doelwit van de grap (althans, zie punt 7), maar in andere gevallen is het lastiger. Een veelgehoord argument van Gijp-verdedigers afgelopen week was ‘Maar waarom mag politiek incorrecte humor in De luizenmoeder wel en in VI niet?’ Met daarin, voor mij, doorklinkend: waarom rechtse RTL-presentatoren niet en linkse NPO-makers opeens wel? Ik begrijp die verontwaardiging. Maar, de analyses die De luizenmoeder politiek incorrecte humor toeschrijven, gaan voorbij aan het onderscheid in punt 4. De grappen gaan daar niet over minderheden (de donkere homo, het geadopteerde kind ‘met die oogjes’), maar over de mensen die daar in, in al hun onhandigheid, racistisch of anderszins uitsluitend mee omgaan (Juf Ank). Waarmee het doelwit van de grap faliekant anders is. (Wederom dank aan @floorbakhuys.)

Punt 6: Interpretatie

Wie of wat het doelwit van een grap is, is soms lastig te achterhalen. Dat maakt het moeilijk. Gaat het hier alleen om de intenties van de maker, of speelt de interpretatie ook een rol? Met andere woorden: wat als een deel van het publiek De luizenmoeder leuk vindt om de racistische grappen en voorbij gaat aan de diepere boodschap?

Punt 7: Al die toleranten

Wie is het doelwit precies van de grap van Van der Gijp? In de uiteindelijke grap zijn dat transgenders, of misschien Bo van Spilbeeck alleen. Zij worden geraakt (en gekwetst) door de grap, wat precies de reden is dat ik vind dat Van der Gijp de grap niet had moeten maken. Maar volgens mij komt de grap wel voort uit het afzetten tegen een wel degelijk machtige groep, namelijk de linkse,  hoogopgeleide, progressieve en o zo ruimdenkende intellectuelen. Zij die er te koop mee lopen verschrikkelijk tolerant te zijn tegenover bijvoorbeeld homo’s en transseksuelen. Die dat allemaal maar begrijpen. En die in het geval van een intolerante opmerking of grap onmiddellijk reageren met een opgeheven vingertje. Vaak verontwaardigd en diep beledigd. Voor de goede orde: ik ben zo iemand. En ik vind de boze reactie van ‘ons’ op intolerante uitingen verschrikkelijk terecht. Maar ik snap ook de afkeer van anderen, die langzaam het gevoel krijgen niks meer te mogen zeggen. Er zijn nu eenmaal mensen die moeite hebben met het idee van transgenders, die het moeilijk vinden om te begrijpen. En hoewel ik vind dat dat nooit mag resulteren in een grap die minderheden pijn doet, snap ik dat er grappen gemaakt worden die de spanning tussen hen en de tolerante vingertjes ontladen. De beschuldiging dat dergelijke grappen puur en alleen voortkomen uit diepe haat tegen iedereen die anders is, lijkt me daarom iets te kort door de bocht. (Ik zie nu dat Paulien Cornelisse een soortgelijke gedachte mooi en helder formuleert in haar column.)

Punt 8: Wel lachen

Ik vraag me af hoe en of mijn oordeel over of een grap wel of niet kan (dus los van vrijheid van meningsuiting) afhangt van hoe leuk de grap is. Als het een goede grap is, kan er dan meer? Of is dat inherent aan elkaar verbonden en kan ik per definitie niet lachen om een grap die ik in de kern ongepast vind?

Punt 9: Conclusie

Ik zou graag een conclusie schrijven, maar ik heb geen conclusie. Mijn belangrijkste punt: qua vrijheid van meningsuiting mag alles, maar dat geeft de tegenpartij het volste recht om er superkwaad op te reageren en het fatsoen van de ander aan de orde te stellen. Nooit echter om een uitspraak te bieden of taboe te verklaren. De vraag waar ik mee blijf zitten is hoever die kwade reactie mag gaan. Kun je zeggen dat VI van de buis moet? Oproepen tot een boycot? Moeten zenderbazen met Van der Gijp gaan praten? Moeten investeerders zich terugtrekken? Ik weet het niet.

Gijp is een lul. Dat boven alles. Maar dat is niet het enige waar mijn mening uit bestaat. Helaas passen de overige 1176 woorden niet ook in een tweet.

Ik overweeg een rubriek te beginnen met de titel ‘Bij nader inzien’, waarin ik gewoon standaard begin met ‘Ik heb er nog even over nagedacht’ en dan net iets te laat reageer op actuele kwesties. De vraag is of mijn drang dingen te zeggen die me van belang lijken het wint van het belang dat ik hecht aan vrijheid van meningsverzwijging. We zullen zien.

#ophef om Ruud Gortzak

Ik zag de boze Twitterberichten eerder dan het artikel. ‘Totaal oneens met Ruud Gortzak die niet verder kijkt dan zijn middelbare neus lang is.’ Tweette cabaretiere Kiki Schippers. ‘Ik vermoed dat hij podia als BIES, PeP niet bezoekt.’ Ik was benieuwd waar dit over ging. En wie Ruud Gortzak was. Toen ik zijn artikel in het NRC las, werd mij een hoop duidelijk. Het was, laat ik het zo zeggen, een opmerkelijk stuk.

‘Het Nederlandse cabaret is alleen nog maar comedy’ stond er groot boven. Oud-journalist Ruud Gortzak betoogde dat er tegenwoordig geen actueel, geëngageerd cabaret meer bestaat. ‘Verbale slapstick worden hun programma’s genoemd of kolder in het kwadraat.’ … ‘Over voorstellingen die schuren als zand in je badpak of die niet geschikt zijn voor lange tenen, lees je nergens iets.’

Daar was men het op Twitter niet mee eens. Nu is men op Twitter wel vaker ergens niet mee eens, maar dit keer kwam de kritiek toch behoorlijk eensgezind.

Geëngageerd cabaret bestaat zeker wel

Theaterredacteur en cabaretrecensent van het NRC schrijft:

‘Er zijn natuurlijk ongelofelijk veel geëngageerde cabaretiers’, licht hij per mail toe. ‘De lijst is lang.’ Hij verwijst naar een artikel dat hij schreef vlak voor de verkiezingen in maart, waarin onder andere Theo Maassen, Nathalie Baartman, André Manuel en Claudia de Breij genoemd worden als maatschappelijk betrokken cabaretiers. En ‘Kiki Schippers won nota bene dit jaar de Annie M.G. Schmidtprijs met een lied dat Er spoelen mensen aan heet.’

Politiek  ≠ engagement

Vind het ook ouderwets gezeik. Alsof je de politiek moet bespreken om relevant cabaret te maken. Hou toch op zeg, jaren 70 gelul..

@Goossensjohan

‘Relevant is als het iets raakt wat mensen bezig houdt. Dat hoeft helemaal niet uit de krant, maar kan heel goed over het leven van de cabaretier zelf gaan.’ Zegt Johan Goossens later in een Twittergesprekje met mij. Ron Rijghard maakt hetzelfde punt. ‘Engagement kan wat mij betreft ook vervat zijn in verhalen die ogenschijnlijk als ‘particuliere beslommeringen’ overkomen. Als Richard Groenendijk vertelt over hoe hij als homo botst met een gelovige is dat verhaal met een groter bereik dan zijn persoonlijke frustratie.’ Ik hoop dat één ding in mijn leven niet gebeurt. Dat ik zuur word als ik oud word. Zoals Freek en Ruud Gortzak! De nieuwe generatie heeft…

Red het cabaret
De tijden veranderen, maar betrokkenheid blijft wel. Johan Goossens: ‘Hij ziet ook niet in dat we leven in hele ingewikkelde tijden. Je kunt niet meer eenvoudig links geluid laten horen en dan denken dat dat engagement is.’

En Claudia de Breij:

Maar los daarvan is de nieuwe generatie natuurlijk heus wel bereid het cabaret te redden. Om het cabaret te redden zal ik het in mijn volgende voorstelling wat vaker over Den Uijl hebben.

En hoe.

Ook Jochem Myjer staat paraat om mee te denken.

Dan komt alles goed.

En omdat Twitter ook maar Twitter is, schreef Micha Wertheim een mooie reactie in het NRC. Het lezen waard.

Amstel 56-58 | Ik vermoedde het al

Geschreven op 5 januari 2016. Ik vermoed het nog steeds.

Ik vermoedde het al. Nadat we zondag 4 januari 2015 De Kleine Komedie uitstapten – we waren bij het nieuwjaarsconcert van Het Nieuwe Lied geweest – vermoedde ik al dat dit de mooiste theateravond van het hele jaar zou worden. En verdomd, of ik gelijk had. Natuurlijk, de avond met Van der Laan en Woe was tamelijk fantastisch en ook de dag dat we naar Yentl en de Boer gingen werd vrij memorabel. Maar toen we 4 januari 2015 De Kleine Komedie uitstapten, zeiden we al tegen elkaar: “volgend jaar weer”.

4 januari 2016, een maandag.  Drie keer raden wie er intens gelukkig in een propvolle zaal op een stoeltje zat. Peter van Rooijen, Yentl en de Boer,  Maarten Ebbers, Jeroen Woe, stuk voor stuk was iedereen van Het Nieuwe Lied steengoed. Om over de magische combinatie nog maar te zwijgen. Een prachtige Bende van Elf.

De associatie met De bende van Vier komt niet uit de lucht vallen. Samen solo in De Kleine Komedie is blijkbaar om te janken zo mooi. Wanneer ik aan de bar sta me een glas in mijn hand, wanneer ik opsta voor de staande ovatie en zelfs wanneer ik de trap afloop naar de wc – een onopvallend knikje naar meneer Van Roozendaal – voelt het kloppend. De mooiste theateravond van het jaar, ik vermoed het al.

Dit is een vervolg op: ‘Leidsekade 90 | Ik wist het niet‘.

De angst van iedere acteur

‘Welkom bij Nachtgasten!’ Het publiek in theater Bellevue wordt stil en kijkt naar het podium, waar Jef Hoogmartens, Koen Wouterse en Yorick Zwart elk op een stoeltje zitten. Niels Croiset staat en spreekt het publiek toe. ‘Zijn er nog mensen die ons niet kennen?’ Er wordt gelachen als een paar mensen aarzelend hun hand opsteken. ‘Oké, dan zal ik het voor hen nog één keer kort uitleggen.’

De zaal zit vol om voor de allerlaatste keer te kijken naar het fenomeen dat Nachtgasten heet. Een nooit eerder vertoond concept in de theaterwereld, dat zeven jaar geleden werd bedacht door vier bevriende acteurs: Zet (gast)acteurs op het toneel, laat het publiek binnenkomen en vertel hen dan pas het verhaal en de rollen die zij moeten spelen.

Het concept bleek vanaf de eerste voorstelling gigantisch goed te werken. Misschien wel omdat het raakt aan de grootste angst voor elke acteur: geen tekst, geen controle, geen regie.  Sterker nog: het publiek kent het verhaal beter dan de acteurs. Het publiek is namelijk verteld hoe de rollen in het spel zich tot elkaar verhouden, welke geheimen ieder personage heeft gekregen.

Dit alles maakt het kijken naar deze vorm van improvisatietoneel tot een opwindende ervaring. Het publiek zit vanaf de allereerste scène in het verhaal en voelt de spanning. Voor hun ogen ontstaan de mooiste dialogen en situaties. Het idee dat de bedenkers aan het begin hadden, bleek te kloppen: acteurs spelen op hun best als ze lichtelijk in paniek zijn.

Nu, na zeven jaar, 460 unieke voorstellingen, 750 verschillende gastacteurs en 150 verhalen heeft het theatergezelschap besloten te stoppen. Ik spreek de huidige drie Nachtgasten over hun besluit. Met Koen praat ik op vrijdag, terwijl we van het theater in Leiden naar de Jumbo lopen en weer terug (zie kader). Niels en Yorick spreek ik in een cafeetje, de middag voor de laatste voorstelling. Waarom gaan ze stoppen? Wat hebben ze geleerd?

Koen en ik staan in de Jumbo in Leiden, voor het wijnrek. “Toen we net begonnen met Nachtgasten voelden we ons zo schuldig dat we dit vroegen aan de gastacteurs. Ze spelen voor niets, terwijl het zó eng is. We dachten: we moeten de goeie snackjes en heel veel drinken hebben. We hadden elke avond een krat bier, 2 wijnflessen rood en 2 flessen wit. Dat ging bijna allemaal op. Zelf hadden we ook vreselijk veel gezopen. Toen we gingen touren, hebben we dat maar een beetje geminderd.”

Waarom gaan jullie stoppen?
Koen: “De rock-‘n-roll ging er een beetje vanaf. We zijn ooit begonnen met het idee om verschillende acteurs bij elkaar te zetten en samen te jammen. Maar het werd steeds meer het perfect uitvoeren van het format. Vorig jaar deden we drie voorstellingen in Engeland en dat was doodeng.  Ik kwam erachter dat ik in Engeland helemaal niemand versta en we speelden in een heel kleine ruimte voor dertig man publiek. Het was verschrikkelijk spannend, maar ook vreselijk leuk, want het was weer die rock-‘n-roll zoals vroeger. Dat is het moment dat we gingen praten: wat willen we, wat is onze toekomst? En daar denken we alle drie net iets anders over.”

Niels: “Ik vind het spelen nog steeds ontzettend te gek. De avonden en de nieuwe gastacteurs, dat is superleuk. Maar aan de andere kant, de voorbereidingen en het productionele, daar kreeg ik op een gegeven moment wel genoeg van.”

Koen: “Het is heel veel werk geworden. We moeten de publiciteit doen, we moeten subsidieaanvragen schrijven, we moeten acteurs bellen en 280 gastrollen per seizoen verdelen, wat een enorm gepuzzel is. Dat doen we bijna allemaal zelf.”

Jullie hebben een indrukwekkende lijst aan gastacteurs. Stefan de Walle, Loes Luca, Nasrdin Dchar, allemaal deden ze eens mee, ze werden er niet eens voor betaald. Was het moeilijk ze te vinden?

Yorick: “In het begin wel. Er waren acteurs die meteen ja zeiden, omdat we goed bevriend waren. Maar er waren ook die zeiden: ‘Daar ga ik me niet aan branden.’ Dat kantelde langzaam”

Koen: “Toen hebben we de fout gemaakt het in onze promo’s ‘bungeejumpen voor acteurs’ te noemen. Die opmerking vonden acteurs zo eng, dat het dat jaar heel moeilijk was acteurs te vinden. Daarna zijn we het ‘schaken voor acteurs’ gaan noemen, wat ook eigenlijk een terechtere naam is voor het spelletje. Op een gegeven moment deden er zoveel verschillende acteurs aan mee, dat het een ding werd: ‘als je niet meedoet met Nachtgasten als ze je bellen, ben je echt stom. Eigenlijk is onze wachtlijst nu even groot als acteurs die meegedaan hebben.”

Wat was de meest memorabele voorstelling?
Niels: “De allereerste voorstelling is misschien wel het meest memorabel, omdat het de eerste keer was dat we het deden. Koen had het verhaal geschreven, Yorick, Jef en ik speelden. We hadden één iemand uitgenodigd, Aus Greidanus, om mee te kijken. Het was een experiment en duurde drie en een half uur.”

Yorick: “Ik ben in mijn leven nog nooit zo zenuwachtig geweest.”

Niels: “Ik ook niet. Ik dacht dat dit het einde was van de samenwerking met de heren, omdat ze erachter zouden komen: ‘oh leuk, zo’n improvisatiegezelschap, maar Niels kan dat niet.’ Het was een waanzinnige ervaring. We waren heel erg hyper en enthousiast. En dronken. We wilden meteen weer.”

Ging er weleens iets mis?

Koen: “Ja, in het begin wel. We hebben weleens een acteur gehad die een geheim jatte. Een van de personages had een blauw oog en hij dacht: het zou wel mooi zijn als mijn rol dat meisje een blauw oog had gemept. Dus hij bekent dat. Het publiek ziet dat meisje schrikken en het publiek ziet die andere jongen ook schrikken, want hij had in zijn geheim staan dat hij dat had gedaan. En vervolgens dacht de acteur ook nog: het zou wel mooi zijn als ik ook nog een affaire met haar heb. Dus hij bekende ook nog die affaire. Toen ging dat meisje maar af, helemaal in paniek. En de andere acteur op de vloer stortte helemaal in, want die was zijn geheimen kwijt. Uiteindelijk hebben we hem ge-sms’t dat hij het terug móest draaien. Hij heeft het toen prachtig opgelost.”

Niels: “Het is ook eens voorgekomen dat een acteur een geheim verzon dat groter was dan de geheimen die in het verhaal stonden. Als wij schrijven dat het grootste geheim op overspel zit en iemand vervolgens komt met ‘ik heb een moord gepleegd’ maakt dat hele overspel natuurlijk niks meer uit. Dan kun je het hele verhaal direct in de prullenbak gooien. Het was de derde of vierde voorstelling met publiek, dus we raakten volledig in paniek: deze voorstelling is mislukt. Maar na afloop bleek dat het publiek de mislukking zag en ze vonden het fantastisch! Daar kwamen we erachter dat er eigenlijk helemaal niks fout kan gaan, want het publiek is medeverantwoordelijk. “

Koen: “Op een gegeven moment kwamen we erachter dat we de acteurs van tevoren heel goed de regels moesten uitleggen. En dat we zeker ook even moeten zeggen ‘durf het mis te laten gaan’, want het mag misgaan. Het publiek kijkt naar zoekende acteurs. Sinds dat geaccepteerd werd, ging het niet meer mis.”

Hoeveel leggen jullie van tevoren uit?
“De gastacteurs komen om half zes, dan gaan we eten. We eten altijd heel goed, daar steken we ons subsidiegeld in, want we hebben gemerkt dat acteurs beter spelen naarmate ze beter eten. Tijdens het eten hebben we het er nog weinig over, behalve dat het spannend en leuk is. Tijdens de koffie gaan we door de regels met Nachtgasten (zie kader 2) heen, daar nemen we een uur de tijd voor. En dan komt het publiek al bijna binnen, dus dan gaan ze zitten en is het opeens heel spannend.” De zeven regels van Nachtgasten

  • Ontken het publiek te allen tijde
  • De acteurs zijn de baas over het verhaal
  • Op de spelvloer speel je altijd door
  • Koester de stilte
  • Geen herhaling van zetten
  • Wees tactisch met je geheim
  • Blijf luisteren en reageren op elkaar

Wat hebben jullie geleerd in die zeven jaar?

Yorick: “Heel veel, bijvoorbeeld een bedrijf runnen. Alles hebben we zelf uitgezocht en ontdekt. Een stichting oprichten, subsidieaanvragen schrijven, verkopen aan theaters. We hebben op een gegeven moment nog gedacht, dit is hartstikke leuk, dit zouden we ook voor anderen kunnen doen!”

Niels: “En improviseren. Tijdens de eerste improvisaties die ik deed, was ik altijd bezig met ‘wat vindt het publiek van mij’. Dat ben ik helemaal kwijt. Ik ben veel meer bezig om het verhaal, dus ik ben dienstbaarder en daardoor beter.”

Yorick: “Ik merk dat ik echt wel veranderd ben als acteur door Nachtgasten. Je moet het samen doen. Je kunt niet alleen maar op jezelf gericht zijn, dat is het leuke van improviseren. Als je die open houding vervolgens ook in een stuk doet waar je wel gewoon tekst hebt, wordt het beter. Want daar gaat toneelspelen om, dat je luistert.”

Wat gaan jullie nu doen?

Niels: “Ik ga me vooral richten op het schrijven.”

Yorick: “Ik heb met Koen in Schiedam een nieuw gezelschap opgericht, de Stokerij.”

Komen jullie terug?

Niels: “We stoppen in principe anderhalf jaar, maar we hebben geen afspraak gemaakt over wat we daarna gaan doen.”

Koen: “We blijven eigenlijk al wel hier en daar een voorstellinkje spelen. We vinden die avonden zo leuk, als ze ergens een voorstelling willen, dan zijn we nog wel te krijgen. Alleen die hele machine van een tournee van zeventig voorstellingen per seizoen, die stekker trekken we er even uit.”

Lykele Muus: “Ik zou heel graag nog eens meedoen”

Ik heb veel Nachtgasten-voorstelling gezien, omdat ik tijdens de toneelschool in het theater werkte waar zij wekelijks speelde. Na de toneelschool was de drempel voor mij niet zo hoog, daarnaast haal ik veel plezier uit improviseren. Ik had al tientallen keren gezien hoe vrolijk de acteurs, die voor aanvang nog doodzenuwachtig waren, de zaal uiteindelijk verlieten.

Ik heb uiteindelijk twee keer meegedaan en zou dat heel graag nog eens doen. Het lastige is niet dat je van te voren niet weet welk personage of verhaal je speelt, maar dat de chemie van de ‘casting’ pas op de vloer merkbaar wordt. Ik had één keer geluk en toen speelde we heel leuk en mooi samen met een tof resultaat. En één keer was het een totale chaos van onbegrip en een verkeerde mix van speelstijlen. Als de een denkt een drama neer te zetten en de ander gaat volle bak comedy, krijg je een taaie avond. Maar ook dat is achteraf super grappig.

Bram Coopmans: “Een staat van zijn die ik niet met plezier opzoek”

Ik heb wel getwijfeld om mee te doen. Improviseren is een kwetsbare blootstelling voor een acteur. Ik ben ook snel onder de indruk van andere acteurs die ad rem, gevat en grappig zijn. Dan kruip ik het liefst onder een steen, denk dat ik faal en wordt onzeker over mijn eigen kunnen. Een staat van zijn, die je je wellicht kan voorstellen, niet een staat is die ik met plezier opzoek.

De jongens van Nachtgasten zijn heel goed, zeer aardig en trekken je met hun enthousiasme volledig mee. Al met al een leuke avond ondanks mijn eigen rotgevoel.

Pepijn Schoneveld: “Een feest op mee te doen”

Binnen de acteurswereld werd het op een gegeven moment een ding; wie is er al voor Nachtgasten gevraagd en wie niet. Ik vond het dan ook een eer toen ik ze mij vroegen. Op de toneelschool hield ik al erg van improviseren dus ik vond het een feest om mee te doen. De jongens zorgden voor genoeg vertrouwen en slimme trucs om het nog spannender te maken, voor ons en het publiek. En een acteur die geen houvast heeft en aan het zoeken is wat hij moet doen, is sowieso altijd leuk om naar te kijken.

Maarten Wansink: “Dat Nachtgasten is afgelopen is een verarming van jewelste.”

Het is een ramp dat Nachtgasten is afgelopen. Het enige podium voor serieus improvisatietoneel sluit. Dat is een verarming van jewelste. Ik heb zo’n twaalf keer meegedaan aan Nachtgasten en heb er alle keren van genoten. De eerste keer vond ik zenuwslopend, de karrenvracht aan intriges en verhaallijnen overdonderde me. Het pakte echter geweldig uit. De Nachtgasten zijn expert in het je op je gemak stellen en het samenbrengen van een cast die elkaar vertrouwt en opzweept. Nadien heb ik schaamteloos gebedeld om vaker mee te doen en het is een heerlijke tijd geweest. Hoewel ik weet dat veel toneelspelers het doodeng vinden kan ik me nauwelijks voorstellen dat je van deze oervorm van toneel niet zou houden.