Ik viel uit een touw en moest huilen

Ik ben 21 jaar. Zondag huilde ik omdat iets niet lukte. Het was niet een klein snikje of een symbolische traan, ik huilde echt, als een klein kind. Een klein kind van 21.

Zondag deed ik mee aan de survivalrun in De Knipe. Recreanten, 7 kilometer. Van tevoren was ik wat gespannen, maar ik had er zin in. Het was prachtig weer, ik kan de apenhang en de voetklem. De buurman had mijn zere enkel stevig ingetapet en mijn ouders en broertje stonden met de fiets klaar om mij waar nodig aan te moedigen.

Maar het lukte niet. Nadat ik succesvol 4 meter omhoog was geklommen, 10 meter had ge-apenhangd, swing-overs had gedaan, door banden was gelopen, onder netten was geklauterd, kwam ik niet over een balk heen. Ik was al twee keer tot de balk omhoog geklommen, de derde keer was ik er bijna over, maar viel ik eruit. Ik wist dat het me niet meer zou lukken en ik moest huilen. Niet omdat het pijn deed, – al waren mijn armen keihard – maar uit pure frustratie. Hoezo kon ik dit niet? Een paar jaar geleden kon ik dit wel.

Ik geloof niet dat er veel tranen waren. Ze vielen in ieder geval niet op tussen de modderstrepen op mijn gezicht. Ik wist niet dat ik dit belangrijk vond, laat staan dat ik er gefrustreerd van kon raken.

Ik heb er geen spijt van dat ik daar mijn bandje heb afgescheurd. Het was me niet gelukt, ook niet met een vierde, vijfde of zesde poging. Ik heb geen spijt, maar wel een doel voor ogen: volgend jaar lukt het me. Dan ben ik 22 jaar. 22-jarigen huilen niet.

P.S. Complimenten voor Eline, die op een stukje enteren na alles haalde. En voor broer Wouter, die het godganse parcours twee keer liep.

Ken je Theo?

Theo Zelf Even Niet Peter Van Rooijen Met Christy was ik bij de voorstelling van Peter van Rooijen in het Usva-theater. Ik ging er niet onbevooroordeeld heen. Ik ken Peter van Het Nieuwe Lied – nou ja, ik kén hem natuurlijk niet echt. (Dit is problematisch, schrijf ik ‘Van Rooijen’ klinkt dat oud en afstandelijk, schrijf ik ‘Peter’ suggereert dat dat we regelmatig samen een biertje drinken in een hippe kroeg in Amsterdam-Noord, quod – hoe helaas dan ook – non). Ik hem ‘ontdekt’ bij Het Nieuwe Lied en sindsdien verkeer ik in de compromisloze overtuiging dat hij een van de beste liedjesschrijvers van zijn generatie is. En met de beste baard.

Na afloop zochten we hem nog op. Christy zei dat ze het een leuke voorstelling vond, ik complimenteerde hem met zijn nieuwe cd. Peter zei dankjewel. Ik vertelde dat ik een paar weken daarvoor in De Kleine Komedie was geweest, bij de eenmalige voorstelling ‘Theo zelf even niet’. Daarin zongen verschillende artiesten (Wende Snijders, Paul de Munnik, Marcel de Groot) nummers van Theo Nijland, een van de beste liedjesschrijvers aller generaties, die zelf aan het herstellen was van een gescheurde aorta. Peter zong mijn lievelingsliedje en het was heel mooi.

‘Dat was een bijzondere avond hè?’ zei hij. ‘Ja, wow,  zei ik, ‘vooral toen hij tóch aanwezig bleek te zijn.’ De tot nog toe best stugge man glimlacht breed. ‘Dat was zo’n gaaf moment, Theo die-.’ Hij kijkt Christy aan. ‘Ken je Theo?’ ‘Nou niet echt, ja, Lotte heeft het wel eens over hem.’ Peter schetst de situatie. ‘Theo was bijna dood dus hij kon zelf even niet optreden. Daarom was er in De Kleine Komedie een soort verkapte benefiet waar allemaal andere zangers zijn liedjes zongen. Ze hadden gezegd dat Theo zelf niet aanwezig was, maar op een gegeven moment kwam hij toch het podium op.’ Ik herinner met het moment nog haarscherp. Zijn wankele tred, mijn blijdschap dat hij er was, de minutenlange staande ovatie die hij kreeg. Peter wendde zich weer tot mij. ‘Het was alsof er een dode was opgestaan. De mensen bleven maar klappen en Theo stond daar maar. Het was zo mooi, ik moest bijna huilen.’

Ik glimlachte. Ook ik had met tranen in mijn ogen staan klappen alsof zijn leven ervan afhing. Ik was niet de enige die had gevoeld dat het een bijzondere avond was.

’s Avonds in bed dacht ik terug aan het gesprek en lachte weer. Het was een kort gesprek, lichtelijk stroef soms, maar toch heb ik er nog heel vaak aan terug gedacht. Misschien omdat Peter mij begreep. Ik heb tientallen mensen over de avond in De Kleine Komedie verteld. Iedereen vond het leuk voor mij, niemand begreep het. ‘En dat was helemaal in Amsterdam?’ Ze waren er niet bij en hebben bovendien andere prioriteiten. Maar ik ben toch niet de enige. Er zijn deelgenoten.  Ik heb alleen de pech dat ik vrienden heb die nog nooit van Maarten van Roozendaal, Bram Vermeulen en laat staan Theo Nijland hebben gehoord. Dat is niet per se erg (oké, een beetje), maar dat Peter, zonder blikken of blozen, vanzelfsprekend enthousiast, zei dat hij bijna moest huilen en dat ik exact wist wat hij bedoelde, vergeet ik niet meer. En dat hoef ik aan niemand te vertellen, want dat snappen ze toch niet. Peter Wie?

Prince ging dood

Prince ging dood. Ik wist niet echt dat hij nog leefde, maar als zo iemand dan dood gaat, is dat toch erg. Ik kende Purple Rain, bij nader inzien ook Kiss. Ik kende eigenlijk niemand die veel meer nummers kende. Toch was ik 27 april bij de Prince Tribute Project op de Grote Markt. Er hing een zweem van respect, ik voelde me er licht misplaatst. Ik was overduidelijk niet de enige die gewoon even was gaan kijken nu het toch droog was, maar toch voelde het niet helemaal kloppend. Links van me sloegen twee 50+-vrienden een arm om elkaar heen, een paar rijen ervoor veegde iemand al bij de eerste noten van Purple Rain een traan van zijn wang. ‘Sorry,’ wilde ik zeggen, ‘sorry dat ik geen flauw idee heb wie Prince was.’

Maar éigenlijk is het al morgen

Morgen in het Koningsdag (door mij steevast uitgesproken als koninginneeuhkoningsdag), dus vanavond is het Koningsnacht. Ik zal me daar verder niet te veel over uitlaten (leve de Farao!), maar wel wil ik het even hebben over iets wat onvermijdelijk gaat gebeuren. Iets dat überhaupt onvermijdelijk is als groepen vrienden samen feestvieren en zo de grens van 0:00 passeren. Het betreft de volgende situatie:

Het is een uur of 04:00, een dronken vriendengroep staat licht versuft bij de Febo, lauw broodje kroket in ene hand, plastic beker bier in de andere hand.
Vriend 1: Oh, man, en ik moet dus morgen al om elf uur werken hè.
Vriend 2: Je bedoelt vandaag. Het is al twaalf uur geweest dus het is vandaag.

Het broodje kroket kan best een frikandel of een bamischijf zijn, de tijd, de plaats, de mensen, het maakt allemaal niks uit. Als iemand het over ‘morgen’ heeft terwijl het technisch gezien al ‘vandaag’ is, is er altijd iemand die, met een kop alsof ie iets heel intelligents zegt, antwoordt dat het éigenlijk vandaag is. Waarom doen mensen dat? Dat hoeft toch helemaal niet? Het zijn vast dezelfde mensen die ‘ja’ antwoorden op de vraag of ze een glas willen aangeven en je dan heel triomfantelijk aankijken. Het is irritant, volstrekt onorigineel, maar bovendien ben ik het er absoluut niet mee eens.

Ik heb de volgende pragmatische opvatting over het woord ‘morgen’: Het is pas de volgende dag als je geslapen hebt. Dus als je het om vier uur ’s nachts over ‘morgen’ hebt, betekent dat ‘zodra ik wakker word’, al dan niet met knallende koppijn. Er zijn twee uitzonderingen op deze regel.
1. Als je de hele nacht doorhaalt en dus niet gaat slapen. In dat geval is het ‘morgen’ zodra normale mensen opstaan en aan hun dag beginnen.
2. Verjaardagen. Op verjaardagen is het toegestaan iemand om twaalf uur te feliciteren. Dat is niet zo consequent, maar wel gezellig. (Maar ook dan: ‘morgen’ betreft dan nog steeds je verjaardag. Fijn hè?)

Ik stel voor dat iedereen hier aan mee doet. Vanavond is een mooie avond om er mee te beginnen.

Máxima, nee

Bedankt voor de mooie avond

Je mag gratis naar het theater, schrijft op wat je ervan vindt en krijgt er nog betaald voor ook. Is het vak van recensent echt zo ideaal als het lijkt? Cabaretrecensenten van de Volkskrant, het NRC Handelsblad, Trouw en het Dagblad van het Noorden geven antwoord. ‘Ik ben eens fysiek bijna bedreigd.’

Maar waarom dan?

Als recensent bezoek je regelmatig voorstellingen, soms zo’n vier keer per week. Vaak ligt daar een grote liefde voor het theater aan ten grondslag. ‘Al als jochie van twaalf wilde ik naar Toon Hermans,’ vertelt Jacques d’Ancona. De inmiddels 78-jarige d’Ancona is bij het grote publiek bekend geworden als juryvoorzitter van de Soundmixshow en is nog steeds werkzaam bij het Dagblad van het Noorden. ‘Ik mocht niet van mijn moeder, “dat is niet voor kinderen,” zei ze, maar ik wilde toch.’ Al gauw was hij zo’n drie à vier keer per week in het theater te vinden. Ook anderen ontwikkelden hun liefde al vroeg. Rinske Wels, recensent bij Trouw, deed in haar studententijd de programmering van het cultureel studentencentrum de Usva in Groningen. ‘Dat was met name cabaret, dus toen ben ik het veel gaan kijken.’

Na het vele kijken is het opschrijven van je mening een volgende stap. NRC-recensent Henk van Gelder: ‘Vanaf het begin heb ik veel artiesten geïnterviewd, maar na een jaar of tien begon ik, eerlijk gezegd, mijn eigen mening over het gebodene interessanter te vinden dan wat de artiest er zelf over te zeggen had.’ Het podium dat hem hiervoor geboden wordt, vindt hij fantastisch. ‘Volgens mij willen de meeste mensen na het zien van een voorstelling gráág aan hun vrienden en kennissen vertellen wat ze ervan vonden. En ik mag dat in de krant zetten, wat een voorrecht!’ Ook Volkskrantrecensent Joris Henquet combineert graag zijn enthousiasme voor schrijven en theater. En ‘omdat ik inmiddels zoveel voorstellingen heb gezien komt de mening eigenlijk altijd vanzelf.’

En dat verveelt nooit?

‘En dat verveelt nooit?’ vraag ik. ‘Nee.’ Is het korte maar overtuigende antwoord van d’Ancona op die vraag. Toen laatst zijn partner er even niet was, is hij acht keer op rij naar het theater gegaan. Zes keer voor een recensie en twee keer alleen als liefhebber. Ook Henquet gaat nog uit eigen beweging, bijvoorbeeld naar musicals en ander theater in New York. ‘Dat is volledig voor mijn plezier – en moet ik zelf betalen.’

Ieder hebben ze wel hun eigen favorieten. Micha Wertheim wordt opvallend vaak genoemd, Ronald Goedemondt, Wim Helsen. En ook als ze er zelf niet zo van houden, kan er best een goede recensie uit rollen. Wels noemt Jochem Myjer als voorbeeld. ‘Het is niet helemaal mijn smaak, maar ik kan wel zien dat het goed gemaakt is,’ zegt Wels, ‘en ontzettend goed getimed.’ ‘De vraag is, doen ze goed wat ze willen doen,’ voegt D’Ancona toe. Van Gelder: ‘Er zijn wel artiesten die ik zo vreselijk vind dat ik er nooit meer heen wil. Als ik van tevoren al weet dat ik het waarschijnlijk niet te harden vind, heeft het geen enkele zin om überhaupt te gaan. Voorbeeld van vroeger: Arie en Silvester. Voorbeeld van nu:  Jandino.’

Boze reacties

Er is eigenlijk maar één ding dat echt niet leuk is: ‘als een voorstelling heel slecht is,’ zegt Wels. Dat is vervelend om op te schrijven. ‘Ook slechte voorstellingen zijn met hart en ziel gemaakt.’ Toch moet het wel opgeschreven worden en dat leidt soms tot boze reacties van cabaretiers. ‘Als ik een slechte recensie schrijf, heb ik het vaak niet goed begrepen,’ lacht d’Ancona. Wels kreeg eens een boze sms van Jan-Jaap van der Wal na een negatieve recensie. Henk Elsink schreef, tevergeefs, een brief aan theaters om Jacques d’Ancona de toegang te ontzeggen. D’Ancona: ‘Jack Spijkerman heeft mij in de Leidse Stadsschouwburg fysiek bijna bedreigd.’ Het was nog een try-out, Spijkerman vond dat je daar nog niet over mocht schrijven. ‘Maar er zaten zo’n achthonderd mensen in de zaal, dat vind ik geen try-out hoor.’

Wels begrijpt wel dat artiesten in eerste instantie niet zo vrolijk reageren. ‘Voor een cabaretier is dat niet leuk, die moet de voorstelling daarna nog honderd keer spelen.’ Van Gelder: ‘Je wil als artiest niet meteen na de geboorte horen dat je een lelijke baby hebt gebaard.’ Maar de incidentele negatieve reacties zullen de recensenten nooit weerhouden op te schrijven wat ze vinden. ‘Als je nooit reacties losmaakt, ben je een saaie recensent en schrijf je blijkbaar niet prikkelend genoeg.’ Zegt Henquet daarover. ‘Daarnaast is het natuurlijk het allerleukste om heel mooi op te schrijven waarom je een voorstelling fantastisch vond en dat dan de wereld in te sturen.’ Daar is Van Gelder het mee eens: ‘Soms roept een artiest of impresario: bedankt voor de mooie recensie! Dan zeg ik: bedankt voor de mooie avond.’

De vier verschillende recensenten zijn het al met al ontzettend eens: het is een prachtig beroep. Als ik aan het eind van mijn vragen ben gekomen, schrijft Van Gelder bijna triomfantelijk: ‘Zie je hoe leuk het is cabaretrecensent te zijn?’

Lees hier het korte stukje met de titel die eigenlijk dit stukje had moeten krijgen. 

Het lot van de recensent

Iedere keer dat ik een stukje schrijf over een voorstelling, merk ik dat ik het er maar moeilijk mee heb. Veel vaker dan ik zou willen, schrijf ik iets op dat neerkomt op ‘ik heb eigenlijk geen flauw idee’. Aan de ene kant wil ik een goede beschrijving van de voorstelling geven, aan de andere kant wil ik niet dat het een recensie wordt – want wie ben ik om een oordeel te vellen? Het neutraalblije geleuter brengt me soms enorm in de problemen. Als ik niet voor mijn blog naar een voorstelling ga, neem ik me altijd zo hard mogelijk voor er geen artikel over te schrijven, uit angst dat ik de voorstelling voor mezelf verpest door er ondertussen al van alles over te vinden. Ook als ik er wel iets over ga schrijven, probeer ik eerst gewoon fijn te kijken, en dan pas na te denken wat ik er allemaal van vond. Wat moet het verschrikkelijk zijn om recensent te zijn, denk ik dan.

Ik heb het ze gevraagd. Aan vier recensenten van vier verschillende kranten legde ik mijn kwestie voor. Jacques d’Ancona van het Dagblad van het Noorden, Joris Henquet van de Volkskrant, Henk van Gelder van het NRC Handelsblad en Rinske Wels van Trouw. Ik heb er een paar dramatische citaten aan overhouden die mooi pasten bij de titel ‘Het lot van de recensent’ die ik van tevoren al had bedacht. Wat dacht je van ‘Ik ben eens fysiek bijna bedreigd’ of het minstens zo mooie ‘Er zijn wel artiesten die ik zo vreselijk vind dat ik er nooit meer heen wil.’ Hartverscheurend niet?

Spijtig voor hen die al bijna een gironummer hadden geopend, dit was het ook wel. De titel ‘Het lot van de recensent’ heb ik overboord moeten gooien. ‘Bedankt voor de mooie avond’ heet het nu. Klinkt blij hè? Lees het hier.

Het huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijdlijn
De avond in een klik had weggezogen
De accu had geleegd en hem had voorgelogen
Toen stopte hij met scrollen in tranen en venijn

Hij zuchtte en stond op en zei ‘wees eens een vent’
En nam zich plechtig voor geen soggen meer te dulden
En zag toen dat berichten zijn iPhone weder vulden
En hoe het scherm rood oplichtte met ‘accu 2%’

Maar leeggaan deed het niet, al syncte hij met laptop
En tergde het hem telkens met lichtflits en geluid
Al deed hij het beginscherm weer aan en dan weer uit
En trilde het non stop, maar laadde toch weer op

Hij dacht ik gooi het stuk en spoel het door de plee
Ik verwijder Instagram en Tinder helemaal
En als ik iets wil delen, vertel ik een verhaal
En op een online friend request zeg ik dan voortaan nee

Maar uitloggen deed hij niet, want tussen droom en daad
Staan angsten in de weg en praktische bezwaren
En ook ‘niets willen missen’, dat niemand kan verklaren
En dat zelfs ’s avonds komt, wanneer men slapen gaat

Zo gingen jaren heen. De smartphones werden groot
En camera’s die zagen hoe hij die nooit iets miste
Alleen zat bij het vuur, zijn surfhistorie wiste,
Een naar-links-geswipete en vervaarlijk aanblik bood

Geïnspireerd door het televisieprogramma ‘Tatataal’ met de fantastische rubriek ‘Beter dan Gorter‘, ook wel eens ‘Korter dan Gorter’ genoemd trouwens, Gorters ‘Mei’ heeft namelijk 4381 regels.

Ik schreef ook:

  • ‘Sonnet’: ‘Ik ben een trut in ’t diepst van mijn gedachten / ik zie de aarde…’ Lees verder
  • ‘3G’: ‘Hier zit ik achter mijn gintonic glas / mij onnoemlijk te vervelen…’ Lees verder
  • ‘Besluiteloosheid’: Denkend ‘als ik slaap kan ik niet eten / en eten heb ik weer geen tijd voor slaap…’ Lees verder
  • ‘De supermarkt’: ‘Natuur is voor de fitgirlscene en vega’s / En dan, wat is natuur nog in dit land? …’ Lees verder
  • ‘Fatsoenlijke woningloze’: ‘Alleen in deze kamer kan ik wonen / nooit vind ik ergens anders onderdak…’ Lees verder

Sonnet

Ik een trut in ’t diepst van mijn gedachten

Ik zie de aarde, hoog vanaf mijn troon
Beoordeel ieder mens met spot en hoon
Wens narigheid uit diepst gevoelde krachten

Ben veelal bezig ieder te verachten
Hooghartig vaak, en agressief van toon
Ik ben geen god, nee eerder een demoon
Ik ben een trut in ’t diepst van mijn gedachten

Maar als het moet dan lijk ik geenszins boos
Dan glimlach ik heel vriendelijk en mak
En is het net of ik dat alles meen

Gedachten schijnen zelden erdoorheen
Het diepste komt haast nooit aan ’t oppervlak
Al komt het af en toe behoorlijk close

Geïnspireerd door het televisieprogramma ‘Tatataal’ met de fantastische rubriek ‘Beter dan Gorter‘, ook wel eens ‘Korter dan Gorter’ genoemd trouwens, Gorters ‘Mei’ heeft namelijk 4381 regels.

Ik schreef ook:

  • ‘Het huwelijk’: ‘Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijdlijn / de avond in een klik had weggezogen…’ Lees verder
  • ‘3G’: Hier zit ik achter mijn gintonic glas / mij onnoemlijk te vervelen…’ Lees verder
  • ‘Besluiteloosheid’: Denkend ‘als ik slaap kan ik niet eten / en eten heb ik weer geen tijd voor slaap…’ Lees verder
  • ‘De supermarkt’: ‘Natuur is voor de fitgirlscene en vega’s / En dan, wat is natuur nog in dit land? …’ Lees verder
  • ‘Fatsoenlijke woningloze’: ‘Alleen in deze kamer kan ik wonen / nooit vind ik ergens anders onderdak…’ Lees verder

Besluiteloosheid

Denkend ‘als ik slaap kan ik niet eten
En etend heb ik weer geen tijd voor slaap’
Geknor dat wisselt aldoor met gegaap
Het pad van bed naar koelkast is versleten

De kruimels op de plek waar ‘k heb gezeten
Bewijzen dat ik eens ben opgestaan
En de kreukels in mijn dekbed zijn waaraan
Men ’t dommelen zo-even af kan meten

Even, als ik met de verpakking kloot
Zie ik korte flits een graf
Bezin ik een seconde op het leven

Maar echt, die onmacht duurt maar even
Dan haal ik snel het plastic ervan af
En denk ik eigenlijk nooit meer aan de dood

Geïnspireerd door het televisieprogramma ‘Tatataal’ met de fantastische rubriek ‘Beter dan Gorter‘, ook wel eens ‘Korter dan Gorter’ genoemd trouwens, Gorters ‘Mei’ heeft namelijk 4381 regels.

Ik schreef ook:

  • ‘Het huwelijk’: ‘Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijdlijn / de avond in een klik had weggezogen…’ Lees verder
  • ‘3G’: Hier zit ik achter mijn gintonic glas / mij onnoemlijk te vervelen…’ Lees verder
  • ‘Sonnet’: Ik ben een kreng in ’t diepst van mijn gedachten / ik zie de aarde hoog vanaf mijn troon…’ Lees verder
  • ‘De supermarkt’: ‘Natuur is voor de fitgirlscene en vega’s / En dan, wat is natuur nog in dit land? …’ Lees verder
  • ‘Fatsoenlijke woningloze’: ‘Alleen in deze kamer kan ik wonen / nooit vind ik ergens anders onderdak…’ Lees verder
 

Leidsekade 90 | Ik wist het niet

Aan het mooiste theater dat ik ken. Geschreven op de avond van 19 mei 2015. Het gevoel is nooit verdwenen.

Met in mijn hand de geprinte tickets liep ik met mijn vader over het Leidse Plein, naar theater Bellevue. Ik hing mijn jas op een plek waar hij één keer eerder had gehangen en ging in de rij staan voor de kleine zaal, waar ik nooit eerder kwam. Het was niet teleurstellend. De kleine zaal doet zijn naam eer aan, het is er klein. De muren hingen vol met Polaroidfoto’s van de liedschrijvers van Het Nieuwe Lied, die allemaal aanwezig waren voor de cd-presentatie. Achterin was een bar waar ik thee bestelde. Daarna zetelde ik mij op een van de stoeltjes, slechts een paar meter van het podium – alle plaatsen zijn slechts een paar meter van het podium – en wisselde een paar woorden met de mensen om mij heen die ik niet kende. Veel mensen leken elkaar te kennen, artiesten zeiden enthousiast gedag tegen familie en vrienden. Het was een fantastische avond. Misschien kwam het door het volle podium, of door het feit dat artiesten die even niet hoefden te spelen aan de bar een biertje dronken. Misschien door de gezellige rommeligheid waarmee de boel verliep of door de liedjes waar ik zo van hield. Maar feit is dat ik aan het eind van de avond helemaal niet weg wilde. Vanaf het moment dat we Amsterdam uitreden, deed ik niets anders dan me verheugen op twee weken later, wanneer ik er weer zou zijn. Ik voelde me thuis. Veel meer dan in de enorme stadsschouwburg in mijn woonplaats of het kleinschalige theater in mijn geboorteplaats. Ik voelde me thuis op de manier die ik ken van het hangen op de bank met middelbare schoolvrienden. Na het eten, we lachen en ouwehoeren en ik hoef niet per se iets te zeggen. De manier die ik zo vaak tevergeefs zoek als ik nieuwe mensen ontmoet. De manier van vanzelfsprekend vertrouwd.

Ik wist het niet. Ik wist niet dat ik me ergens waar ik nog nooit was geweest zo thuis kon voelen. De weken erna leed ik aan een prettige vorm van licht melancholische heimwee naar iets van nog geen maand geleden. Toen was ik er weer. Het gevoel is nooit verdwenen.

“Weet je nog toen je zei ‘als alles dicht is, gaat er altijd nog een laatste tram van jou naar mij’” – Trailer van Het Nieuwe Lied

Er is een vervolg. Het heet: “Amstel 56-58 | Ik vermoedde het al“.