Je mag gratis naar het theater, schrijft op wat je ervan vindt en krijgt er nog betaald voor ook. Is het vak van recensent echt zo ideaal als het lijkt? Cabaretrecensenten van de Volkskrant, het NRC Handelsblad, Trouw en het Dagblad van het Noorden geven antwoord. ‘Ik ben eens fysiek bijna bedreigd.’
Maar waarom dan?
Als recensent bezoek je regelmatig voorstellingen, soms zo’n vier keer per week. Vaak ligt daar een grote liefde voor het theater aan ten grondslag. ‘Al als jochie van twaalf wilde ik naar Toon Hermans,’ vertelt Jacques d’Ancona. De inmiddels 78-jarige d’Ancona is bij het grote publiek bekend geworden als juryvoorzitter van de Soundmixshow en is nog steeds werkzaam bij het Dagblad van het Noorden. ‘Ik mocht niet van mijn moeder, “dat is niet voor kinderen,” zei ze, maar ik wilde toch.’ Al gauw was hij zo’n drie à vier keer per week in het theater te vinden. Ook anderen ontwikkelden hun liefde al vroeg. Rinske Wels, recensent bij Trouw, deed in haar studententijd de programmering van het cultureel studentencentrum de Usva in Groningen. ‘Dat was met name cabaret, dus toen ben ik het veel gaan kijken.’
Na het vele kijken is het opschrijven van je mening een volgende stap. NRC-recensent Henk van Gelder: ‘Vanaf het begin heb ik veel artiesten geïnterviewd, maar na een jaar of tien begon ik, eerlijk gezegd, mijn eigen mening over het gebodene interessanter te vinden dan wat de artiest er zelf over te zeggen had.’ Het podium dat hem hiervoor geboden wordt, vindt hij fantastisch. ‘Volgens mij willen de meeste mensen na het zien van een voorstelling gráág aan hun vrienden en kennissen vertellen wat ze ervan vonden. En ik mag dat in de krant zetten, wat een voorrecht!’ Ook Volkskrantrecensent Joris Henquet combineert graag zijn enthousiasme voor schrijven en theater. En ‘omdat ik inmiddels zoveel voorstellingen heb gezien komt de mening eigenlijk altijd vanzelf.’
En dat verveelt nooit?
‘En dat verveelt nooit?’ vraag ik. ‘Nee.’ Is het korte maar overtuigende antwoord van d’Ancona op die vraag. Toen laatst zijn partner er even niet was, is hij acht keer op rij naar het theater gegaan. Zes keer voor een recensie en twee keer alleen als liefhebber. Ook Henquet gaat nog uit eigen beweging, bijvoorbeeld naar musicals en ander theater in New York. ‘Dat is volledig voor mijn plezier – en moet ik zelf betalen.’
Ieder hebben ze wel hun eigen favorieten. Micha Wertheim wordt opvallend vaak genoemd, Ronald Goedemondt, Wim Helsen. En ook als ze er zelf niet zo van houden, kan er best een goede recensie uit rollen. Wels noemt Jochem Myjer als voorbeeld. ‘Het is niet helemaal mijn smaak, maar ik kan wel zien dat het goed gemaakt is,’ zegt Wels, ‘en ontzettend goed getimed.’ ‘De vraag is, doen ze goed wat ze willen doen,’ voegt D’Ancona toe. Van Gelder: ‘Er zijn wel artiesten die ik zo vreselijk vind dat ik er nooit meer heen wil. Als ik van tevoren al weet dat ik het waarschijnlijk niet te harden vind, heeft het geen enkele zin om überhaupt te gaan. Voorbeeld van vroeger: Arie en Silvester. Voorbeeld van nu: Jandino.’
Boze reacties
Er is eigenlijk maar één ding dat echt niet leuk is: ‘als een voorstelling heel slecht is,’ zegt Wels. Dat is vervelend om op te schrijven. ‘Ook slechte voorstellingen zijn met hart en ziel gemaakt.’ Toch moet het wel opgeschreven worden en dat leidt soms tot boze reacties van cabaretiers. ‘Als ik een slechte recensie schrijf, heb ik het vaak niet goed begrepen,’ lacht d’Ancona. Wels kreeg eens een boze sms van Jan-Jaap van der Wal na een negatieve recensie. Henk Elsink schreef, tevergeefs, een brief aan theaters om Jacques d’Ancona de toegang te ontzeggen. D’Ancona: ‘Jack Spijkerman heeft mij in de Leidse Stadsschouwburg fysiek bijna bedreigd.’ Het was nog een try-out, Spijkerman vond dat je daar nog niet over mocht schrijven. ‘Maar er zaten zo’n achthonderd mensen in de zaal, dat vind ik geen try-out hoor.’
Wels begrijpt wel dat artiesten in eerste instantie niet zo vrolijk reageren. ‘Voor een cabaretier is dat niet leuk, die moet de voorstelling daarna nog honderd keer spelen.’ Van Gelder: ‘Je wil als artiest niet meteen na de geboorte horen dat je een lelijke baby hebt gebaard.’ Maar de incidentele negatieve reacties zullen de recensenten nooit weerhouden op te schrijven wat ze vinden. ‘Als je nooit reacties losmaakt, ben je een saaie recensent en schrijf je blijkbaar niet prikkelend genoeg.’ Zegt Henquet daarover. ‘Daarnaast is het natuurlijk het allerleukste om heel mooi op te schrijven waarom je een voorstelling fantastisch vond en dat dan de wereld in te sturen.’ Daar is Van Gelder het mee eens: ‘Soms roept een artiest of impresario: bedankt voor de mooie recensie! Dan zeg ik: bedankt voor de mooie avond.’
De vier verschillende recensenten zijn het al met al ontzettend eens: het is een prachtig beroep. Als ik aan het eind van mijn vragen ben gekomen, schrijft Van Gelder bijna triomfantelijk: ‘Zie je hoe leuk het is cabaretrecensent te zijn?’
Lees hier het korte stukje met de titel die eigenlijk dit stukje had moeten krijgen.