“Most of my jokes about myself are at the genuine expense of myself”, zegt comedian Mark Watson in een podcast. “De meeste grapjes die ik over mijzelf maak, gaan daadwerkelijk ten koste van mijzelf.” Ik schrok er een beetje van. Als groot pleitbezorger van zelfspot, was ik even in de war. Zelfspot is toch juist iets goeds? Of niet?
Als ik nieuwe mensen leer kennen, is er niets dat zoveel mij oplucht dan als blijkt dat diegene zelfspot heeft. Vriendelijkheid en empathie en interesse en andere klassiekers zijn belangrijk, maar zelfspot doet ‘t ‘m. Het duidt op een gevoel voor humor – cruciaal -, en op het feit dat diegene zichzelf niet té serieus neemt. Bovendien maakt het een hoop onhebbelijkheden hebbelijk. Zelfspot is mijn favoriete eigenschap in andere mensen.
Ik houd er ook van in cabaret en comedy. Het maakt dingen bespreekbaar, zorgt voor herkenbaarheid en troost, en nog meer dan bij mensen buiten een podium, is het fijn om te weten dat iemand niet alleen anderen gaat aanvallen. Punching down is sowieso snel een afknapper (voor de mensen achterin: dat is grappen maken die ten koste gaan van mensen met een lagere ‘positie’ dan jijzelf), punching up is interessanter, maar kan ook saai of (god verhoede) te politiek correct worden. Punching in je eigen gezicht is de ultieme oplossing.
Het is heerlijk te kijken naar mensen die om zichzelf lachen. Denk aan de voorstellingen Delirium en Delirium II van Javier Guzman, waarin hij praat over zijn alcohol- en cocaïneverslaving en daarbij zichzelf niet spaart. Of naar mensen die spelen met stereotypen en vooroordelen. Najib Amhali: “Als Marokkaan kom ik graag bij de mensen thuis”. En natuurlijk naar de underdog. De aandoenlijke schlemiel, de gedoodverfde verliezer, die we tegen alle waarschijnlijkheden in willen zien winnen. Vooral als die wéét dat hij de underdog is, en daar hartelijk om kan lachen. Ik moet meteen denken aan Nish Kumar in Taskmaster, die overal jammerlijk in faalt, maar tegelijkertijd het hardste schatert.
Het probleem met zelfspot
Tot zover niks aan de hand. Hoera zelfspot. Meestal stop ik hier met denken en kijk dat filmpje van Taskmaster nog een keer. Maar wat als die zelfspot daadwerkelijk ten koste gaat van jezelf? In de bovengenoemde podcast legt Watson uit dat hij soms grapjes maakt die hem eigenlijk bevestigen in de dingen die hij van zichzelf haat. Die hem eigenlijk pijn doen. Dat soort grapjes werken, zegt hij, en het is veilig om kritiek van anderen voor te zijn. Is dat dan nog zelfspot? Of meer zelfhaat?
Dat is ook de vraag die Hannah Gadsby zichzelf stelt in haar legendarische show Nanette. In een confronterende monoloog, vertelt ze dat ze lang heeft gedacht dat ze zelfspot móet hebben, maar dat ze er ziek van is altijd maar grapjes te maken die ten koste gaan van haarzelf. Dat ze helemaal geen grapjes meer wil maken over (onder meer) haar gay-zijn, omdat die zelfspot niets anders is dan zelfhaat. “Do you understand what self-deprication means when it comes from somebody who already exists in the margins? It’s not humility, it’s humiliation.” Zelfspot is vaak prettig, omdat het relativeert, maar sommige dingen moeten helemaal niet gerelativeerd.
Dat zelfspot voor de maker soms niet zo onschuldig is, deed me bezinnen op mijn rol als publiek. Waarom lach ik eigenlijk bij dit soort grapjes? Is het herkenbaarheid, die maakt dat ik me verbonden en misschien zelfs getroost voel? Of is het meer een soort slapstick, en lach ik om andermans ellende? Blijkbaar kan het beide tegelijkertijd zo zijn. Het ligt er maar net aan hoe het publiek ernaar kijkt, en wat er voor de maker achter zit. Het kan een ingewikkelde balans zijn tussen uitlachen en meelachen, lachen om en lachen ondanks.
Cold Lasagna Hate Myself 1999
James Acaster speelt mooi met die ingewikkelde balans in zijn laatste show, Cold Lasagna Hate Myself 1999. Anders dan in de voorgaande Netflix-special Repertoire, speelt hij geen undercover politieagent, of lollipop man, maar is hij zichzelf, en vertelt hij openhartig over zijn daadwerkelijke leven en zijn mental health. Het is een comedyshow, – ik heb misschien nog wel harder gelachen dan bij Repertoire -, maar door de persoonlijke laag, hebben de grappen een andere lading. En komt die balans preciezer.
Acaster gaat daar soms expliciet op in. Er is een moment dat het publiek hard (te hard) lacht om iets dat inderdaad heel grappig is, maar in het licht van de net door hem gegeven context eigenlijk helemaal niet zo. “I told you all the context, all the details, and you applauded […]. What the fuck is the matter with you?”
Tegelijkertijd zegt Acaster dat er weliswaar zware thema’s aan de orde komen, maar dat het publiek zich geen zorgen hoeft te maken. “The fact that I’m telling you, lets you know it’s fine now. Because – and don’t take this badly-, you lot are never gonna be the first people I come to.” Met andere woorden, als publiek kun je ervan uitgaan dat het oké is. Je verpest je eigen avond als je zelf gaat zitten beoordelen of je wel mag lachen.
Het is dus niet de verantwoordelijkheid van het publiek. Wel dat van de maker. In een podcast vertelt Acaster dat hij zich ervan bewust is dat zelfspot over beladen onderwerpen niet alleen over hemzelf gaat, maar ook over mensen die in dezelfde situatie zitten. Ook als het voor hem oké is, wil hij niet puur lachen om ellende, maar wil hij enig perspectief bieden. Wie de show kijkt (en dat raad ik met aan dwang grenzende klem aan), ziet dat het verhaal en de grappen onwaarschijnlijk zorgvuldig in elkaar zitten.
Onweerstaanbaar
Ik vind zelfspot nog steeds belangrijk en onweerstaanbaar. Maar ik geloof ook dat precisie geboden is. Het is goed om te bedenken dat zelfspot ook anders kan werken, en niet per definitie goed is. Het kán schadelijk zijn. Voor de maker, zoals Hannah Gadsby en Mark Watson mij lieten zien, en misschien ook voor het publiek, zoals James Acaster aanstipt. Het is nooit iets wat je anderen kunt opleggen. Aan de andere kant, als het goed wordt uitgevoerd, is er niks aan de hand.
Kijk maar naar het voorbeeldje van Nish Kumar in Taskmaster. Als hij herhaaldelijk probeert een bal door een basketbalring te schoppen, scheldt hij de bal uit voor ‘racist’, een duidelijke knipoog naar zijn zeer uitgesproken politieke comedy, waarin racisme vaak een thema is. Het lijkt me niet dat hij met dit grapje zijn antiracistische standpunten ondermijnt. Misschien wel integendeel. En ook, je kunt nog zoveel medelijden hebben dat Acaster is verlaten door zijn vriendin, maar dat ze hem verlaten heeft voor Mr. Bean is, hoe je het ook wendt of keert, ontzettend grappig.