Het is gevaarlijk om zo uit te kijken naar een voorstelling. Om toelevend naar de dinsdagavond steeds hogere verwachtingen op te bouwen waaraan – daar ben je je angstvallig van bewust – onmogelijk nog voldaan kan worden. Het risico op een per ongelukke ‘mwah’, misschien het risico dat er iets van je afgepakt wordt. Dat risico moet je soms nemen.
‘Op Maarten’, in De Kleine Komedie. Egon Kracht, Marcel de Groot, Wilko Sterke, Paul de Munnik, Lucretia van der Vloot, Jan-Paul Buijs, Jeroen Zijlstra en Hans Sibbel proostten ruim vijf jaar na zijn dood op het leven en werk van Maarten van Roozendaal. Een eerbetoon in liedjes en verhalen, dat hij verdient en dat wij nodig hebben. Wat. Een. Avond.
Die band. Egon Kracht op contrabas en Marcel de Groot op gitaar: een aangrijpend vertrouwd geluid. Eén akkoord, één basloopje spelen ze, en je weet precies welk nummer het is, – je schrikt even dat het dus zonder Maarten – je gaat op in de muziek. Wilko Sterke op piano en saxofoon sluit daar naadloos bij aan. Ze dragen de avond.
Die zangers. Natuurlijk, het zijn goede zangers, dat wist ik van tevoren ook. Maar dat ze met zoveel concentratie en gepaste eigenheid de liedjes konden brengen, overdonderde totaal. Ze leken allemaal een stukje van Maarten. Zijn bravoure, zijn timing, zijn grijns. En ondertussen straalden ze van respect, ze wáren niet Maarten, ze waren grote bewonderaars van Maarten, die er nog niet aan zouden denken om zijn liedjes met de Franse slag uit te voeren.
En dan, die zaal. Er is natuurlijk geen betere plek voor een toost op Maarten dan De Kleine Komedie. Daar waar hij avonden lang speelde, aan de bar hing, en waar nu een prachtig portret hangt. De voltallige 502 bezoekers-tellende zaal kolkte van liefde.
Het was zo’n mooie avond, ik wist niet wat ik ermee aan moest. Ik had het gevoel dat de woorden nu echt op waren. Het is gevaarlijk om iets te schrijven over een avond die je zoveel doet. De kans dat je precies opschrijft wat je bedoelt, is nihil. Maar ik neem het risico graag. Gijpje wat ik doel, gijpje?