Fatsoenlijke woningloze

Alleen in deze kamer kan ik wonen
Nooit vind ik ergens anders onderdak
Mijn slaapplaats hoest ik op uit eigen zak
De echte huizen zijn voor echte lonen

Alleen in deze kamer kan ik wonen
Zolang ik weet dat ik in Amsterdam
Binnen de ring, geen vast contract kan tonen
Is alle woede vruchteloze gram

Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
Dat ik gezeten in dit hok in Mokum-Noord
Bekijk hoe deze hippe wijk gesmoord wordt
Ik mij opricht naar de lege Prinsengracht
Met waardeloze huizen, en ik lach
Omdat gerechtigheid mij toebehoort

Geïnspireerd door het televisieprogramma ‘Tatataal’ met de fantastische rubriek ‘Beter dan Gorter‘, ook wel eens ‘Korter dan Gorter’ genoemd trouwens, Gorters ‘Mei’ heeft namelijk 4381 regels.

Ik schreef ook:

  • ‘Het huwelijk’: ‘Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijdlijn / de avond in een klik had weggezogen…’ Lees verder
  • ‘De supermarkt’: ‘Natuur is voor de fitgirlscene en vega’s / en dan, wat is natuur nog in je land?…’ Lees verder
  • ‘Sonnet’: ‘Ik ben een trut in ’t diepst van mijn gedachten / ik zie de aarde…’ Lees verder
  • ‘3G’: ‘Hier zit ik achter mijn gintonic glas / mij onnoemlijk te vervelen…’ Lees verder
  • ‘Besluiteloosheid’: Denkend ‘als ik slaap kan ik niet eten / en eten heb ik weer geen tijd voor slaap…’ Lees verder

Amstel 56-58 | Ik vermoedde het al

Geschreven op 5 januari 2016. Ik vermoed het nog steeds.

Ik vermoedde het al. Nadat we zondag 4 januari 2015 De Kleine Komedie uitstapten – we waren bij het nieuwjaarsconcert van Het Nieuwe Lied geweest – vermoedde ik al dat dit de mooiste theateravond van het hele jaar zou worden. En verdomd, of ik gelijk had. Natuurlijk, de avond met Van der Laan en Woe was tamelijk fantastisch en ook de dag dat we naar Yentl en de Boer gingen werd vrij memorabel. Maar toen we 4 januari 2015 De Kleine Komedie uitstapten, zeiden we al tegen elkaar: “volgend jaar weer”.

4 januari 2016, een maandag.  Drie keer raden wie er intens gelukkig in een propvolle zaal op een stoeltje zat. Peter van Rooijen, Yentl en de Boer,  Maarten Ebbers, Jeroen Woe, stuk voor stuk was iedereen van Het Nieuwe Lied steengoed. Om over de magische combinatie nog maar te zwijgen. Een prachtige Bende van Elf.

De associatie met De bende van Vier komt niet uit de lucht vallen. Samen solo in De Kleine Komedie is blijkbaar om te janken zo mooi. Wanneer ik aan de bar sta me een glas in mijn hand, wanneer ik opsta voor de staande ovatie en zelfs wanneer ik de trap afloop naar de wc – een onopvallend knikje naar meneer Van Roozendaal – voelt het kloppend. De mooiste theateravond van het jaar, ik vermoed het al.

Dit is een vervolg op: ‘Leidsekade 90 | Ik wist het niet‘.

De angst van iedere acteur

‘Welkom bij Nachtgasten!’ Het publiek in theater Bellevue wordt stil en kijkt naar het podium, waar Jef Hoogmartens, Koen Wouterse en Yorick Zwart elk op een stoeltje zitten. Niels Croiset staat en spreekt het publiek toe. ‘Zijn er nog mensen die ons niet kennen?’ Er wordt gelachen als een paar mensen aarzelend hun hand opsteken. ‘Oké, dan zal ik het voor hen nog één keer kort uitleggen.’

De zaal zit vol om voor de allerlaatste keer te kijken naar het fenomeen dat Nachtgasten heet. Een nooit eerder vertoond concept in de theaterwereld, dat zeven jaar geleden werd bedacht door vier bevriende acteurs: Zet (gast)acteurs op het toneel, laat het publiek binnenkomen en vertel hen dan pas het verhaal en de rollen die zij moeten spelen.

Het concept bleek vanaf de eerste voorstelling gigantisch goed te werken. Misschien wel omdat het raakt aan de grootste angst voor elke acteur: geen tekst, geen controle, geen regie.  Sterker nog: het publiek kent het verhaal beter dan de acteurs. Het publiek is namelijk verteld hoe de rollen in het spel zich tot elkaar verhouden, welke geheimen ieder personage heeft gekregen.

Dit alles maakt het kijken naar deze vorm van improvisatietoneel tot een opwindende ervaring. Het publiek zit vanaf de allereerste scène in het verhaal en voelt de spanning. Voor hun ogen ontstaan de mooiste dialogen en situaties. Het idee dat de bedenkers aan het begin hadden, bleek te kloppen: acteurs spelen op hun best als ze lichtelijk in paniek zijn.

Nu, na zeven jaar, 460 unieke voorstellingen, 750 verschillende gastacteurs en 150 verhalen heeft het theatergezelschap besloten te stoppen. Ik spreek de huidige drie Nachtgasten over hun besluit. Met Koen praat ik op vrijdag, terwijl we van het theater in Leiden naar de Jumbo lopen en weer terug (zie kader). Niels en Yorick spreek ik in een cafeetje, de middag voor de laatste voorstelling. Waarom gaan ze stoppen? Wat hebben ze geleerd?

Koen en ik staan in de Jumbo in Leiden, voor het wijnrek. “Toen we net begonnen met Nachtgasten voelden we ons zo schuldig dat we dit vroegen aan de gastacteurs. Ze spelen voor niets, terwijl het zó eng is. We dachten: we moeten de goeie snackjes en heel veel drinken hebben. We hadden elke avond een krat bier, 2 wijnflessen rood en 2 flessen wit. Dat ging bijna allemaal op. Zelf hadden we ook vreselijk veel gezopen. Toen we gingen touren, hebben we dat maar een beetje geminderd.”

Waarom gaan jullie stoppen?
Koen: “De rock-‘n-roll ging er een beetje vanaf. We zijn ooit begonnen met het idee om verschillende acteurs bij elkaar te zetten en samen te jammen. Maar het werd steeds meer het perfect uitvoeren van het format. Vorig jaar deden we drie voorstellingen in Engeland en dat was doodeng.  Ik kwam erachter dat ik in Engeland helemaal niemand versta en we speelden in een heel kleine ruimte voor dertig man publiek. Het was verschrikkelijk spannend, maar ook vreselijk leuk, want het was weer die rock-‘n-roll zoals vroeger. Dat is het moment dat we gingen praten: wat willen we, wat is onze toekomst? En daar denken we alle drie net iets anders over.”

Niels: “Ik vind het spelen nog steeds ontzettend te gek. De avonden en de nieuwe gastacteurs, dat is superleuk. Maar aan de andere kant, de voorbereidingen en het productionele, daar kreeg ik op een gegeven moment wel genoeg van.”

Koen: “Het is heel veel werk geworden. We moeten de publiciteit doen, we moeten subsidieaanvragen schrijven, we moeten acteurs bellen en 280 gastrollen per seizoen verdelen, wat een enorm gepuzzel is. Dat doen we bijna allemaal zelf.”

Jullie hebben een indrukwekkende lijst aan gastacteurs. Stefan de Walle, Loes Luca, Nasrdin Dchar, allemaal deden ze eens mee, ze werden er niet eens voor betaald. Was het moeilijk ze te vinden?

Yorick: “In het begin wel. Er waren acteurs die meteen ja zeiden, omdat we goed bevriend waren. Maar er waren ook die zeiden: ‘Daar ga ik me niet aan branden.’ Dat kantelde langzaam”

Koen: “Toen hebben we de fout gemaakt het in onze promo’s ‘bungeejumpen voor acteurs’ te noemen. Die opmerking vonden acteurs zo eng, dat het dat jaar heel moeilijk was acteurs te vinden. Daarna zijn we het ‘schaken voor acteurs’ gaan noemen, wat ook eigenlijk een terechtere naam is voor het spelletje. Op een gegeven moment deden er zoveel verschillende acteurs aan mee, dat het een ding werd: ‘als je niet meedoet met Nachtgasten als ze je bellen, ben je echt stom. Eigenlijk is onze wachtlijst nu even groot als acteurs die meegedaan hebben.”

Wat was de meest memorabele voorstelling?
Niels: “De allereerste voorstelling is misschien wel het meest memorabel, omdat het de eerste keer was dat we het deden. Koen had het verhaal geschreven, Yorick, Jef en ik speelden. We hadden één iemand uitgenodigd, Aus Greidanus, om mee te kijken. Het was een experiment en duurde drie en een half uur.”

Yorick: “Ik ben in mijn leven nog nooit zo zenuwachtig geweest.”

Niels: “Ik ook niet. Ik dacht dat dit het einde was van de samenwerking met de heren, omdat ze erachter zouden komen: ‘oh leuk, zo’n improvisatiegezelschap, maar Niels kan dat niet.’ Het was een waanzinnige ervaring. We waren heel erg hyper en enthousiast. En dronken. We wilden meteen weer.”

Ging er weleens iets mis?

Koen: “Ja, in het begin wel. We hebben weleens een acteur gehad die een geheim jatte. Een van de personages had een blauw oog en hij dacht: het zou wel mooi zijn als mijn rol dat meisje een blauw oog had gemept. Dus hij bekent dat. Het publiek ziet dat meisje schrikken en het publiek ziet die andere jongen ook schrikken, want hij had in zijn geheim staan dat hij dat had gedaan. En vervolgens dacht de acteur ook nog: het zou wel mooi zijn als ik ook nog een affaire met haar heb. Dus hij bekende ook nog die affaire. Toen ging dat meisje maar af, helemaal in paniek. En de andere acteur op de vloer stortte helemaal in, want die was zijn geheimen kwijt. Uiteindelijk hebben we hem ge-sms’t dat hij het terug móest draaien. Hij heeft het toen prachtig opgelost.”

Niels: “Het is ook eens voorgekomen dat een acteur een geheim verzon dat groter was dan de geheimen die in het verhaal stonden. Als wij schrijven dat het grootste geheim op overspel zit en iemand vervolgens komt met ‘ik heb een moord gepleegd’ maakt dat hele overspel natuurlijk niks meer uit. Dan kun je het hele verhaal direct in de prullenbak gooien. Het was de derde of vierde voorstelling met publiek, dus we raakten volledig in paniek: deze voorstelling is mislukt. Maar na afloop bleek dat het publiek de mislukking zag en ze vonden het fantastisch! Daar kwamen we erachter dat er eigenlijk helemaal niks fout kan gaan, want het publiek is medeverantwoordelijk. “

Koen: “Op een gegeven moment kwamen we erachter dat we de acteurs van tevoren heel goed de regels moesten uitleggen. En dat we zeker ook even moeten zeggen ‘durf het mis te laten gaan’, want het mag misgaan. Het publiek kijkt naar zoekende acteurs. Sinds dat geaccepteerd werd, ging het niet meer mis.”

Hoeveel leggen jullie van tevoren uit?
“De gastacteurs komen om half zes, dan gaan we eten. We eten altijd heel goed, daar steken we ons subsidiegeld in, want we hebben gemerkt dat acteurs beter spelen naarmate ze beter eten. Tijdens het eten hebben we het er nog weinig over, behalve dat het spannend en leuk is. Tijdens de koffie gaan we door de regels met Nachtgasten (zie kader 2) heen, daar nemen we een uur de tijd voor. En dan komt het publiek al bijna binnen, dus dan gaan ze zitten en is het opeens heel spannend.” De zeven regels van Nachtgasten

  • Ontken het publiek te allen tijde
  • De acteurs zijn de baas over het verhaal
  • Op de spelvloer speel je altijd door
  • Koester de stilte
  • Geen herhaling van zetten
  • Wees tactisch met je geheim
  • Blijf luisteren en reageren op elkaar

Wat hebben jullie geleerd in die zeven jaar?

Yorick: “Heel veel, bijvoorbeeld een bedrijf runnen. Alles hebben we zelf uitgezocht en ontdekt. Een stichting oprichten, subsidieaanvragen schrijven, verkopen aan theaters. We hebben op een gegeven moment nog gedacht, dit is hartstikke leuk, dit zouden we ook voor anderen kunnen doen!”

Niels: “En improviseren. Tijdens de eerste improvisaties die ik deed, was ik altijd bezig met ‘wat vindt het publiek van mij’. Dat ben ik helemaal kwijt. Ik ben veel meer bezig om het verhaal, dus ik ben dienstbaarder en daardoor beter.”

Yorick: “Ik merk dat ik echt wel veranderd ben als acteur door Nachtgasten. Je moet het samen doen. Je kunt niet alleen maar op jezelf gericht zijn, dat is het leuke van improviseren. Als je die open houding vervolgens ook in een stuk doet waar je wel gewoon tekst hebt, wordt het beter. Want daar gaat toneelspelen om, dat je luistert.”

Wat gaan jullie nu doen?

Niels: “Ik ga me vooral richten op het schrijven.”

Yorick: “Ik heb met Koen in Schiedam een nieuw gezelschap opgericht, de Stokerij.”

Komen jullie terug?

Niels: “We stoppen in principe anderhalf jaar, maar we hebben geen afspraak gemaakt over wat we daarna gaan doen.”

Koen: “We blijven eigenlijk al wel hier en daar een voorstellinkje spelen. We vinden die avonden zo leuk, als ze ergens een voorstelling willen, dan zijn we nog wel te krijgen. Alleen die hele machine van een tournee van zeventig voorstellingen per seizoen, die stekker trekken we er even uit.”

Lykele Muus: “Ik zou heel graag nog eens meedoen”

Ik heb veel Nachtgasten-voorstelling gezien, omdat ik tijdens de toneelschool in het theater werkte waar zij wekelijks speelde. Na de toneelschool was de drempel voor mij niet zo hoog, daarnaast haal ik veel plezier uit improviseren. Ik had al tientallen keren gezien hoe vrolijk de acteurs, die voor aanvang nog doodzenuwachtig waren, de zaal uiteindelijk verlieten.

Ik heb uiteindelijk twee keer meegedaan en zou dat heel graag nog eens doen. Het lastige is niet dat je van te voren niet weet welk personage of verhaal je speelt, maar dat de chemie van de ‘casting’ pas op de vloer merkbaar wordt. Ik had één keer geluk en toen speelde we heel leuk en mooi samen met een tof resultaat. En één keer was het een totale chaos van onbegrip en een verkeerde mix van speelstijlen. Als de een denkt een drama neer te zetten en de ander gaat volle bak comedy, krijg je een taaie avond. Maar ook dat is achteraf super grappig.

Bram Coopmans: “Een staat van zijn die ik niet met plezier opzoek”

Ik heb wel getwijfeld om mee te doen. Improviseren is een kwetsbare blootstelling voor een acteur. Ik ben ook snel onder de indruk van andere acteurs die ad rem, gevat en grappig zijn. Dan kruip ik het liefst onder een steen, denk dat ik faal en wordt onzeker over mijn eigen kunnen. Een staat van zijn, die je je wellicht kan voorstellen, niet een staat is die ik met plezier opzoek.

De jongens van Nachtgasten zijn heel goed, zeer aardig en trekken je met hun enthousiasme volledig mee. Al met al een leuke avond ondanks mijn eigen rotgevoel.

Pepijn Schoneveld: “Een feest op mee te doen”

Binnen de acteurswereld werd het op een gegeven moment een ding; wie is er al voor Nachtgasten gevraagd en wie niet. Ik vond het dan ook een eer toen ik ze mij vroegen. Op de toneelschool hield ik al erg van improviseren dus ik vond het een feest om mee te doen. De jongens zorgden voor genoeg vertrouwen en slimme trucs om het nog spannender te maken, voor ons en het publiek. En een acteur die geen houvast heeft en aan het zoeken is wat hij moet doen, is sowieso altijd leuk om naar te kijken.

Maarten Wansink: “Dat Nachtgasten is afgelopen is een verarming van jewelste.”

Het is een ramp dat Nachtgasten is afgelopen. Het enige podium voor serieus improvisatietoneel sluit. Dat is een verarming van jewelste. Ik heb zo’n twaalf keer meegedaan aan Nachtgasten en heb er alle keren van genoten. De eerste keer vond ik zenuwslopend, de karrenvracht aan intriges en verhaallijnen overdonderde me. Het pakte echter geweldig uit. De Nachtgasten zijn expert in het je op je gemak stellen en het samenbrengen van een cast die elkaar vertrouwt en opzweept. Nadien heb ik schaamteloos gebedeld om vaker mee te doen en het is een heerlijke tijd geweest. Hoewel ik weet dat veel toneelspelers het doodeng vinden kan ik me nauwelijks voorstellen dat je van deze oervorm van toneel niet zou houden.

Dit lijkt misschien een liefdesverklaring ❤

Wim Helsen. Je moet je voorstellen dat ik die naam half verzuchtend, half vastberaden uitspreek. Verzuchtend uit een soort bewondering, vastberaden alsof het niet nodig is meer te zeggen. Alsof alleen al het noemen van zijn naam genoeg is en het meteen duidelijk is wat ik bedoel. Wim Helsen. Die man.

Dit lijkt misschien een liefdesverklaring, maar dat is het ook. Ik heb alle voorstellingen van Helsen gezien, waarvan de laatste twee in het theater. Hij is een meester in de combinatie van absurdisme en ontroering. Hallo, hij maakte een voorstelling met de titel Het uur van de prutser. Dat is bijna net zo’n mooie titel als De helaasheid der dingen.

Zijn nieuwe voorstelling Er wordt naar u geluisterd is opnieuw absurd en opnieuw ontroerend, maar toch anders dan de eerdere. Het is rustiger. En ongemakkelijker. De setting is een begrafenis en biedt ruimte aan een voorzichtig begin. (De mensen die al vanaf het begin zaten te lachen zijn af! Die moeten weg.) Natuurlijk loopt alles steeds volledig tot het absurde uit de hand, maar steeds keer je weer terug naar het ongemak, in het begin vergezeld van irritatie, aan het einde van ongegeneerd medelijden.

Kijk, mij heb je al snel hoor. Hij hoeft maar op een licht afwijkende manier het podium op te wandelen en ik ben verkocht. Maar serieus, deze voorstelling. Wim kan je ontzettend ongemakkelijk laten voelen en je vervolgens ontroeren met het meest belachelijke dansje dat je ooit hebt gezien.

Aan het eind hield ik van The Guido. Van de uitvaartleider. En van Wim Helsen.

De supermarkt

Natuur is voor de fitgirlscene en vega’s
En dan, wat is natuur nog in dit land?
Een hapje alg, de zaadjes van een plant,
Gojibessen, fruit en wat omega’s.

Geef mij het slechte, dodelijk eten,
En het zonder passie versgebakken brood,
De suikers, nooit zo fijn als dan ze, bespoten
Vol E-nummers, goed op smaak gekregen

Alles is eetbaar voor wie niets raars verwacht,
Het meeste is te vreten zonder zorgen
Omdat je toch, opeens, bezwijkt aan een infarct.

Dit heb ik bij mijzelve overdacht,
Hongerig, op een katerige morgen,
Domweg gelukkig, in de supermarkt.

Geïnspireerd door het televisieprogramma ‘Tatataal’ met de fantastische rubriek ‘Beter dan Gorter‘, ook wel eens ‘Korter dan Gorter’ genoemd trouwens, Gorters ‘Mei’ heeft namelijk 4381 regels.

Ik schreef ook:

  • ‘Het huwelijk’: ‘Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijdlijn / de avond in een klik had weggezogen…’ Lees verder
  • ‘Sonnet’: ‘Ik ben een trut in ’t diepst van mijn gedachten / ik zie de aarde…’ Lees verder
  • ‘Fatsoenlijke woningloze’: ‘Alleen in deze kamer kan ik wonen / nooit vind ik ergens anders onderdak…’ Lees verder
  • ‘3G’: ‘Hier zit ik achter mijn gintonic glas / mij onnoemlijk te vervelen…’ Lees verder
  • ‘Besluiteloosheid’: Denkend ‘als ik slaap kan ik niet eten / en eten heb ik weer geen tijd voor slaap…’ Lees verder

Ook ik, Tjeerd

Hij zal vast een beetje zenuwachtig zijn geweest, vermoed ik, toen Tjeerd Gerritsen twee weken geleden een kwartier voor aanvang in zijn kleedkamer zat. Hij ging voor het eerst zijn avondvullende voorstelling Je kunt het ook omdraaien try-outen in de kleine zaal van theater Bellevue. Wat hij vast niet wist, was dat ook ik een beetje zenuwachtig was.

Er is weinig zo eng als een ander iets laten zien wat jij mooi vindt. Dimitri Verhulst is mijn lievelingsschrijver, toch dwing ik zelden iemand zijn boeken te lezen. Muziek luister ik met oordopjes, De vloer op kijk ik alleen, en als een vriend oppert om Martin van Roosdaal (of hoe heet ie?) op te zetten – want dat luister ik toch altijd- , ren ik weg. Pure angst.

Die angst voor wederzijde teleurstelling krijgt stevig tegenwicht van mijn evangelisatiedrang.  De manier waarop iemand door Red mij niet heen praatte en mijn daarop volgende paniek zit nog vers in mijn geheugen, toch kan ik het al snel niet meer laten; stuur ik toch weer een linkje van www.henkvanstraten.nl naar iemand,  geef ik iemand De helaasheid der dingen cadeau, neem ik iemand mee naar theater Bellevue.

En daar zit ik dan, in Klein Bellevue, mijn eigen zo veelbelovende woorden te vervloeken. Halsoverkop probeer ik nog het een en ander te nuanceren tegenover de meegenomen vriendin. Ondertussen kijk ik naarstig om me heen. Ik ben bezorgd of het wel vol raakt en of die CKV’ers daar in het hoekje zich niet gaan misdragen (spoiler: ja, ze liepen op de helft weg).  En: (het toppunt, ik geef het toe) is er niet iets mis met die microfoon?

Tjeerd zal, zittend in de kleedkamer, geen idee hebben gehad van mijn zenuwen. Hij zal, met recht, genoeg hebben gehad aan zijn eigen zenuwen. Hij zal niet geweten hebben dat ik net als hij tijdens de voorstelling blij was dat het publiek om de juiste grappen lachte en zal niet geweten hebben dat ook ik aan het eind opgelucht was. Het ging goed, het was leuk!

Bij hem zag je die opluchting mooi. Toen het slotapplaus inzette, zag je iets van hem afglijden. Speelstand uit, Tjeerdstand aan. Grijnzend nam hij het in ontvangst. Even maande hij het publiek nog tot stilte om hen iets mee te delen over een optreden in de andere zaal. Toen keek hij de stille zaal in, deed een klein sprongetje en riep: ‘En nu weer klappen!’

Iedereen deed het. En ik het hardst.

Graag geen flauwekul schrijven

Bij wijze van bijbaantje schrijf ik af en toe teksten voor een contentbureau. Je moet je daar niet teveel van voorstellen, het zijn vaak teksten die niemand leest, maar waar, stel dat er toch eens iemand het leest, niet al te veel onzin in moet staan. Het zijn de teksten die je vindt als je bij webshoppagina’s helemaal naar beneden scrollt of op blogs van websites die puur en alleen bestaan omdat de website dan voller is. Geen teksten om te lezen dus, maar teksten om gevonden te worden op Google.

Het feit dat ik geen publiek heb, maakt niet dat het niet ontzettend leuk is om te schrijven. De pret begint al bij de briefing van de opdrachtgever. Zo zijn er opdrachtgevers die geen flauw idee hebben wat ze aan het doen zijn. ‘Gebruik een specifieke woordenschat. Gebruik geen specifieke woordenschat’ is een veel gebezigde opdracht. Zo werkt het natuurlijk niet, maar het geeft niet. Het zijn de opdrachtgevers die doorgaans niet heel veeleisend zijn. Soms vraag ik me af wat er zou gebeuren als ik gewoon het lorem ipsum zou inleveren.

Veel erger zijn de opdrachtgevers die niet weten wat ze vragen. ‘Schrijf een tekst van 300 woorden met daarin 25 x “naam bedrijf”, 20 x het keyword “Hamburg”, 15 x het keyword “autoverhuur” en 10 x het keyword “autoverhuurbedrijf”.’ En dan om een revisie vragen met het commentaar ‘de tekst leest niet heel prettig, maak de tekst prettiger leesbaar.’ ‘NATUURLIJK LEEST DE TEKST NIET PRETTIG IDIOOT’ typ ik dan. Ik verzend nooit, ik herschrijf de tekst en plak mijn ergernis in het mapje voor het moment dat ik deze blog ga schrijven. Memorabel was ook de keer dat ik van een wielrenwebshop de opdracht kreeg om een tekst te schrijven met het onderwerp ‘fietsonderdelen’. Tot drie keer toe kreeg ik het commentaar ‘de tekst is erg algemeen, maak de tekst specifieker’. Drie keer paste ik één woord aan en leverde de tekst weer in. Toen werd hij geaccepteerd. ‘Hartelijk dank. Precies zoals we verwacht hadden!’ stond erbij geschreven.

Favoriet zijn bij mij de opdrachtgevers die ietwat hulpeloos overkomen. Ik schreef eens teksten over fitnessapparaten en proteïneshakes. In de briefing stond: ‘Geen “lieve” taal zoals “wees lief voor uw rug.” De doelgroep is namelijk de krachtsporter.’ Ik schreef een heel stoere teksten met stoere woorden. ‘Eitwitrijk’ bijvoorbeeld, en ‘spiermassa.’ Dat was goed. Maar het leukst is mijn allerfavorietste opdrachtschrijver, helaas zonder naam, die in elke briefing zet: ‘Graag geen flauwekul schrijven, want directeuren moeten dit lezen.’ Ik vind dit zo onwaarschijnlijk grappig (echt onredelijk grappig) dat ik nu ik het opschrijf weer hardop lach, terwijl ik de briefing toch al zo’n tien keer heb doorgenomen. ‘Graag geen flauwekul schrijven, want directeuren moeten dit lezen.’ Het roept zoveel vragen bij mij op. Mag ik anders wel flauwekul schrijven? Zijn het alleen directeuren die het doorhebben als je flauwekul schrijft? Wat zijn precies ‘directeuren’, wat is dat voor groep? En ben jij er misschien een beetje bang voor?

Verder wordt mij regelmatig gevraagd spatiefouten (vakantie huisje) en spellingfouten te maken (‘helicopter met een c is perfect!’), komen er auteurs bij mijn teksten te staan die ík niet ben en schrijf ik teksten waarvan ik niet wist dat ik het in mij had. Een blog over Chardonnay voordat ik ooit een slok wijn had gehad, een übertrendy tekst over Calvin Klein-onderbroeken vol met English words omdat dat volgens de opdrachtgever stylish overkomt. En, sinds kort, hele reeksen productomschrijvingen van dildo’s, vaginale balletjes en opblaaspoppen. Super netjes en informatief allemaal, want het is voor bol.com, maar toch heb ik naderhand maar even mijn internetgeschiedenis gewist. Om gênante situaties te voorkomen. ‘Ik kan het uitleggen!’

Inmiddels schrijf ik er niet zo vaak meer voor omdat ik een vakantiebaan heb bij de Heerenveense Courant. Gelukkig kwam ik er vandaag achter dat ik niet bang hoef te zijn dat de grappige situaties verdwijnen. Ik had een mail van een vrouw die een heel (slecht geschreven) stuk over cavia’s* had gemaakt. Dat mocht niet in de krant van ons. Waar ik niet aan dacht toen ik antwoordde dat ‘het niet helemaal past binnen het soort artikelen dat we normaal gesproken in de krant plaatsen en dat het dus niet gepubliceerd zal worden’, was dat mijn telefoonnummer standaard onder mijn mailtjes staat. Vandaag werd ik gebeld. Ze kwam vertellen dat ze toch wel heel erg jammer vond. ‘Want cavia’s zijn wel een heel actueel onderwerp, ook in Heerenveen.’

*Wegens privacyredenen is het diersoort gefingeerd.

‘Eigenlijk hoef je hierna niks meer te schrijven’

1 juli 2013 overleed Maarten van Roozendaal. Hij liet een hele stapel liedjes na die nog steeds door velen worden geluisterd. Bewonderaars Eva Bauknecht, Maarten Ebbers, Ingmar Hetze, Niels van der Laan, Peter van Rooijen en Jeroen Woe spreken over zijn mooiste zinnen. ‘Maartens teksten zijn poëtisch, zonder dat ze in mooischrijverij vervallen en ze zijn gul en groots zonder dat ze pathetisch of potsierlijk worden.’

‘Maarten is wat ons betreft met afstand de beste Nederlandse liedschrijver ooit.’ Beginnen cabaretiers Niels van der Laan en Jeroen Woe. ‘Hij heeft een enorme stapel liedjes die bijna zonder uitzondering zowel qua tekst als qua muziek onovertroffen zijn. Hij was de koning van de mensportretten, waarin hij met een paar kleine woordjes een heel mens kon scheppen. Zoals in het lied Judith, over Frans die op de camping een eenzijdige verliefdheid ervaart met de nieuwe campinggast Judith. In de eerste zinnen is het al raak’:

Het begon precies als ieder jaar: standplaats 1110
Een beetje scheef maar lekker dicht bij de toiletten
En Frans zet wel eventjes de caravan op z’n plek
De kinderen zijn al aan ’t zwemmen als Marijke thee gaat zetten

‘Door de eerste regel weet je al meteen met wie je te maken hebt: een stel dat niet van avontuur houdt. En al in de tweede regel leer je ze meteen goed kennen. Acht woordjes, maar je weet gelijk wat voor mensen het zijn. Je ziet het overleg voor je, je hoort de afwegingen om te kiezen voor een rechte plek óf voor een plek dichtbij de wc’s en uiteindelijk zie je ze tevreden zijn met het gouden compromis. In de derde regel weet je door twee kleine woordjes wat voor man Frans is: “wel eventjes”. Daardoor weet je: Frans is een hele meneer. Of althans: dat vindt hij zelf. Die zet een caravan zonder moeite op de goeie plek. Zonder die twee woordjes was het gewoon een mededeling, nu is het een karakterschets.’

‘Ik vind Maarten vooral heel goed om dat wat er niet gezongen wordt. Om de beelden die hij oproept.’ Zegt cabaretier en liedschrijver Maarten Ebbers. ‘Bijvoorbeeld het nummer Graf waarin Maarten langzaam het beeld schets van een oude man die het graf van zijn overleden vrouw komt verzorgen. Hij biecht op dat hij een nieuwe vrouw heeft ontmoet en komt nu toestemming vragen om die “alleraardigste verschijning” te mogen begeleiden tijdens het veertigjarig huwelijksfeest van haar zoon’:

Wat ik jou nou wil vragen 
Is of het goed is dat ik volgende week woensdag dan op donderdag kom
En dan neem ik rozen voor je mee
En de woensdag erop kom ik gewoon weer op woensdag

Peter van Rooijen, net als Jeroen Woe en Maarten Ebbers als liedschrijver aangesloten bij Het Nieuwe Lied: ‘Maartens teksten zijn poëtisch, zonder dat ze in mooischrijverij vervallen en ze zijn gul en groots zonder dat ze pathetisch of potsierlijk worden. Er zijn zinnen die ontzettend slim geschreven zijn,’ zegt hij. Net als Niels van der Laan en Jeroen Woe noemt hij de eerste zinnen van Judith als voorbeeld. ‘Maar de zin die mij het meest raakt in al die liedjes van hem, komt uit Het lukt ook zonder jou, ergens halverwege het lied: “Je sterft met soortgelijk geweld als hoe je ooit in ’t leven gleed.” Nadat ik die zin voor de eerste keer had gehoord, kon ik een tijdje niet bewegen. Alles was gezegd. Eigenlijk hoef je hierna niks meer te schrijven, dacht ik.’

Dichter Ingmar Heytze merkt op ‘dat veel memorabele zinnen van Van Roozendaal bijzinnen zijn, die sterk ironiserend werken.’ Hij geeft een voorbeeld uit Maaltijd: ‘Dat is helemaal niet erg, kleine moeite…’ ‘Maar het mooist vind ik toch: “Red mij niet”. Want in dat motto van drie woorden zit veel van wat Maarten van Roozendaal volgens mij voorstond, en wat volgens mij elke grote liedjesschrijver en -zanger, van Shaffy tot Brel, letterlijk voorstaat: laat me. Laat me dit doen, laat me leven zoals ik wil, en laat me met rust als je daar niet tegen kunt.’

Ook anderen halen Red mij niet aan. Maarten Ebbers: ‘Wat een fantastisch nummer en wat een zinnen!’ Van der Laan en Woe noemen het ‘misschien wel zijn allerbeste lied – en in onze ogen hét allerbeste Nederlandstalige lied. Een lied dat al jaren actueel is en misschien wel met de dag actueler wordt. Eigenlijk is elke zin in het lied mooi. Maar de eerste is misschien wel het raakst’:

Leg een steen onder je kussen
Brand van mijn part een kaars
Slacht een lam
Maar red mij niet

Maar dé mooiste zin? Dat is eigenlijk niet te beantwoorden, zegt ook geliefde en regisseur van Van Roozendaal Eva Bauknecht. ‘Het is een beetje zoals je een moeder zou vragen van welke van haar kinderen ze het meeste houdt. Ik ben vanaf het begin nauw betrokken bij Maartens werk geweest, en van elk lied weet ik nog hoe, wanneer en waarom hij het schreef. Natuurlijk zijn de liederen die Maarten voor mij heeft geschreven mij extra dierbaar, maar elk lied heeft voor mij zijn eigen schoonheid en kracht.’ ‘Echt kiezen is onmogelijk, daarvoor zijn er te veel mooie zinnen te vinden,’ beaamt Ingmar Heytze. Maarten Ebbers besluit zijn verhaal, na meer dan tien prachtige citaten: ‘Wat fantastisch dat hij zoveel heeft achtergelaten, maar ook zo jammer dat er niks nieuws meer van zijn hand zal komen.’

Ik viel uit een touw en moest huilen

Ik ben 21 jaar. Zondag huilde ik omdat iets niet lukte. Het was niet een klein snikje of een symbolische traan, ik huilde echt, als een klein kind. Een klein kind van 21.

Zondag deed ik mee aan de survivalrun in De Knipe. Recreanten, 7 kilometer. Van tevoren was ik wat gespannen, maar ik had er zin in. Het was prachtig weer, ik kan de apenhang en de voetklem. De buurman had mijn zere enkel stevig ingetapet en mijn ouders en broertje stonden met de fiets klaar om mij waar nodig aan te moedigen.

Maar het lukte niet. Nadat ik succesvol 4 meter omhoog was geklommen, 10 meter had ge-apenhangd, swing-overs had gedaan, door banden was gelopen, onder netten was geklauterd, kwam ik niet over een balk heen. Ik was al twee keer tot de balk omhoog geklommen, de derde keer was ik er bijna over, maar viel ik eruit. Ik wist dat het me niet meer zou lukken en ik moest huilen. Niet omdat het pijn deed, – al waren mijn armen keihard – maar uit pure frustratie. Hoezo kon ik dit niet? Een paar jaar geleden kon ik dit wel.

Ik geloof niet dat er veel tranen waren. Ze vielen in ieder geval niet op tussen de modderstrepen op mijn gezicht. Ik wist niet dat ik dit belangrijk vond, laat staan dat ik er gefrustreerd van kon raken.

Ik heb er geen spijt van dat ik daar mijn bandje heb afgescheurd. Het was me niet gelukt, ook niet met een vierde, vijfde of zesde poging. Ik heb geen spijt, maar wel een doel voor ogen: volgend jaar lukt het me. Dan ben ik 22 jaar. 22-jarigen huilen niet.

P.S. Complimenten voor Eline, die op een stukje enteren na alles haalde. En voor broer Wouter, die het godganse parcours twee keer liep.

Ken je Theo?

Theo Zelf Even Niet Peter Van Rooijen Met Christy was ik bij de voorstelling van Peter van Rooijen in het Usva-theater. Ik ging er niet onbevooroordeeld heen. Ik ken Peter van Het Nieuwe Lied – nou ja, ik kén hem natuurlijk niet echt. (Dit is problematisch, schrijf ik ‘Van Rooijen’ klinkt dat oud en afstandelijk, schrijf ik ‘Peter’ suggereert dat dat we regelmatig samen een biertje drinken in een hippe kroeg in Amsterdam-Noord, quod – hoe helaas dan ook – non). Ik hem ‘ontdekt’ bij Het Nieuwe Lied en sindsdien verkeer ik in de compromisloze overtuiging dat hij een van de beste liedjesschrijvers van zijn generatie is. En met de beste baard.

Na afloop zochten we hem nog op. Christy zei dat ze het een leuke voorstelling vond, ik complimenteerde hem met zijn nieuwe cd. Peter zei dankjewel. Ik vertelde dat ik een paar weken daarvoor in De Kleine Komedie was geweest, bij de eenmalige voorstelling ‘Theo zelf even niet’. Daarin zongen verschillende artiesten (Wende Snijders, Paul de Munnik, Marcel de Groot) nummers van Theo Nijland, een van de beste liedjesschrijvers aller generaties, die zelf aan het herstellen was van een gescheurde aorta. Peter zong mijn lievelingsliedje en het was heel mooi.

‘Dat was een bijzondere avond hè?’ zei hij. ‘Ja, wow,  zei ik, ‘vooral toen hij tóch aanwezig bleek te zijn.’ De tot nog toe best stugge man glimlacht breed. ‘Dat was zo’n gaaf moment, Theo die-.’ Hij kijkt Christy aan. ‘Ken je Theo?’ ‘Nou niet echt, ja, Lotte heeft het wel eens over hem.’ Peter schetst de situatie. ‘Theo was bijna dood dus hij kon zelf even niet optreden. Daarom was er in De Kleine Komedie een soort verkapte benefiet waar allemaal andere zangers zijn liedjes zongen. Ze hadden gezegd dat Theo zelf niet aanwezig was, maar op een gegeven moment kwam hij toch het podium op.’ Ik herinner met het moment nog haarscherp. Zijn wankele tred, mijn blijdschap dat hij er was, de minutenlange staande ovatie die hij kreeg. Peter wendde zich weer tot mij. ‘Het was alsof er een dode was opgestaan. De mensen bleven maar klappen en Theo stond daar maar. Het was zo mooi, ik moest bijna huilen.’

Ik glimlachte. Ook ik had met tranen in mijn ogen staan klappen alsof zijn leven ervan afhing. Ik was niet de enige die had gevoeld dat het een bijzondere avond was.

’s Avonds in bed dacht ik terug aan het gesprek en lachte weer. Het was een kort gesprek, lichtelijk stroef soms, maar toch heb ik er nog heel vaak aan terug gedacht. Misschien omdat Peter mij begreep. Ik heb tientallen mensen over de avond in De Kleine Komedie verteld. Iedereen vond het leuk voor mij, niemand begreep het. ‘En dat was helemaal in Amsterdam?’ Ze waren er niet bij en hebben bovendien andere prioriteiten. Maar ik ben toch niet de enige. Er zijn deelgenoten.  Ik heb alleen de pech dat ik vrienden heb die nog nooit van Maarten van Roozendaal, Bram Vermeulen en laat staan Theo Nijland hebben gehoord. Dat is niet per se erg (oké, een beetje), maar dat Peter, zonder blikken of blozen, vanzelfsprekend enthousiast, zei dat hij bijna moest huilen en dat ik exact wist wat hij bedoelde, vergeet ik niet meer. En dat hoef ik aan niemand te vertellen, want dat snappen ze toch niet. Peter Wie?