Deze poster is bedacht en gemaakt door Yvonne Roos. Het is de enige poster die mij wel eens laat schrikken. Als ik op mijn balkon sta bijvoorbeeld, of als ik gewoon naar het behangetje staar. Ik sprak Yvonne over het affiche en een beetje over de voorstelling die erbij hoort. Hoe ben je op het idee voor de poster gekomen?
Toen Wim en het impresariaat mij vroegen de poster te maken, moest de voorstelling nog worden geschreven. Wel ontving ik een tekst getiteld ‘Spijtig, spijtig, spijtig’ waarin Wim belooft alle problemen op te lossen. Ze wilden graag een affiche met jaren 70 sfeer en de foto van Wim was al gemaakt. Al schetsend kwam ik terecht bij de patronen die zo kenmerkend zijn voor de zeventiger jaren. En na een brainstorm met Wim heb ik hier meer inhoud aan gegeven door er allerlei verborgen gezichten in te monteren, zodat de achtergrond van het affiche weerspiegelt wat er in het hoofd van Wim om gaat. ‘Het is niet wat het lijkt’, dat gevoel. Het stoffige behangetje blijkt een hele andere lading te omvatten dan het in eerste instantie doet vermoeden. De gezichten zijn afkomstig van foto’s van waterspuwers die ik heb gemaakt tijdens vakanties.
Wat is de relatie van de poster tot de voorstelling?
Ik denk dat het affiche de lading van de voorstelling dekt als je bedenkt in wat voor monsterlijke situaties je jezelf kunt laten belanden, brrr. Ook herken ik in het affiche het nerveuze, achterdochtige aspect uit de voorstelling. De discussie die Wim met zichzelf voert op de wc. ‘Is het wat het lijkt?’ ‘Of stel nou dat, en wat dan!?’ ‘Zijn ze te vertrouwen?’.
Wat vind je belangrijk aan een (cabaretaffiche)?
Een goed theater- of cabaretaffiche raakt je wanneer je er snel langs fietst. Dat is vaak al heel knap, gezien de hectiek op en langs de Nederlandse fietspaden, met name in Amsterdam. Als een cabaret- of theateraffiche je in een paar seconden een bepaald gevoel meegeeft of een vraag stelt, vind ik het een geslaagd ontwerp. Terwijl je je fietsrit vervolgt, blijft het beeld bij je hangen en eenmaal thuis of op je werk ga je op zoek naar informatie over de voorstelling. Het affiche dat ik heb gemaakt voor de voorstelling van Wim Helsen vraagt eigenlijk wel iets meer tijd dan een paar seconden. Pas als je langer kijkt, zie je ineens de grimmigheid tussen de stoffige bloemen opduiken.
Ruben Steeman maakte de poster voor de voorstelling van Pieter Derks. Bij gesprekken over mijn muur komt die steevast ter sprake. Omdat de soms erg mooi ontworpen affiches best wat aandacht verdienen, vroeg ik Ruben naar het ontwerpproces. Hoe ben je op het idee van de poster gekomen?
We wilden iets doen met oud en nieuw. En dan niet het oliebollenfeest, maar oude principes en nieuws. Pieter heeft in zijn shows veel actueel werk en de onderwerpen die hij bespreekt koppelt hij ook aan stukken geschiedenis, dingen die terugkomen. We hebben een aantal voorstellen gedaan, maar we zijn uiteindelijk op de tekening van Da Vinci gekomen tijdens het schetsen. Al schetsend zie je soms plots iets wat je niet bedacht had, en zonder die schets ook niet bedacht had kunnen hebben. Ik probeerde iets met een standbeeld dat de krant las en tegelijk een microfoon vasthield, en toen leek de houding opeens op die tekening. Hoe en waarom heb je hem zo gemaakt?
We wilden de Da Vincitekening citeren, niet kopiëren. Het naar deze tijd toe trekken, zonder de associatie te verliezen. In de foto hebben we alles heel simpel gehouden. De achtergrond is de muur van de studio van fotograaf Arjen Benning. Het is een geschikte muur om het papier van de tekening te verbeelden, het heeft dezelfde kleur. Ik heb met een dik stuk grafiet een vierkant en cirkel op de muur getekend op basis van Pieters maten. Toen hebben we Pieter een aantal keer gefotografeerd, onder andere steunend op kratjes om de gespreide stand van zijn benen voor elkaar te krijgen. In nabewerking hebben we de beelden over elkaar heen gezet. De typografie in klein in potlood getekend, om dezelfde structuur te krijgen als het grafiet. Wat vind je belangrijk aan een (cabaret)affiche?
Bij een affiche voor een solovoorstelling dat de speler er goed herkenbaar op staat. Dat de sfeer aanspreekt of prikkelt. En misschien wel dat je zelf met het beeld aan de haal gaat, dat je geïnteresseerd raakt in het verhaal dat het beeld vertelt. Of in ieder geval dat je ernaar kijkt. Cabaretaffiches mogen van mij ook wel grappig zijn, al is deze dat niet echt. Waar ik slecht tegen kan, is cabaretaffiches met portretten van de cabaretier met een gulle lach. De bedoeling is dat je mij aan het lachen maakt, en zo’n gemaakte lach doet dat eigenlijk nooit, die wil ik liever punchen.
Gesprekken gaan altijd over mijn muur. Met iedereen die voor het eerst op mijn kamer in Groningen komt, bespreek ik even de wand die volgeplakt is met posters. Cabaret vooral, af en toe een verdwaald toneelaffiche. ‘Nee, ik heb niet het gevoel dat ik aangekeken word door mijn posters. Alleen als ik op het balkon sta, denk ik wel eens dat er iemand in mijn kamer staat, omdat Wim Helsen op geloofwaardige hoogte hang.’
Het is een dankbaar gespreksonderwerp. Af en toe worden posters minutenlang besproken. ‘Die van Buutvrij, zou Jeroen Woe op een krukje staan of is de foto in twee keer genomen?’ (Ik hoop het eerste, maar weet inmiddels het tweede) Sommige posters zijn zo mooi of slim gemaakt, dat ik het jammer vind dat er soms zo weinig aandacht aan wordt besteed. De ontwerper staat meestal of minuscuul in een hoekje of is überhaupt niet te achterhalen.
Dat ze toch het bespreken waard zijn, is niet alleen mijn opvatting. Van 1992 tot 2011 werd de theaterafficheprijs uitgereikt, die ook af en toe gewonnen werd door cabaretposters:
Sinds 2011 gaat de prijs door het leven als Mart.Spruijt Theaterafficheprijs, sinds 2013 wordt ‘ie tweejaarlijks uitgereikt (dat is dus om de twee jaar en niet twee keer per jaar – dit heb ik moeten opzoeken).
Gesprekken gaan altijd over mijn muur en steevast komt de vraag ‘welke vind je het mooist?’. Dat is natuurlijk een onmogelijke vraag, maar er zijn een aantal posters die altijd de revue passeren. De poster van Pieter Derks’ voorstelling ‘Zo Goed Als Nieuw’, Wim Helsens ‘Spijtig spijtig spijtig’ en die van Van der Laan en Woe met ‘Alles Eromheen’. Ik sprak met de makers. Respectievelijk Ruben Steeman, Yvonne Roos en Joost de Haas.
In november 2016 sprak ik voor de Volkskrant met de makers van de genomineerde affiches van de prijs, die inmiddels weder een nieuwe naam heeft: de MullerVisual Theaterafficheprijs.
Het was een zonnige woensdag (27 mei) dat ik samen met een vriendin op weg ging naar Amsterdam. Dat is best een beetje ver, als je in Groningen woont, maar we gingen dan ook naar het gezelligste theater waar ik ooit ben geweest, (de kleine zaal van) theater Bellevue. En ook niet onbelangrijk: We bezochten daar de voorstelling van Yentl en de Boer. Voor de laatste keer speelden zij hun show ‘De Meisjes’.
Woehaha, wat was dat onwaarschijnlijk leuk. En verrassend. Een beetje misselijkmakend (Christine at een half bakje rauw half-om-half-gehakt leeg) en eng (horrormeisje met pop) ook. Maar vooral steengoed en erg grappig.
We hadden het leuk gevonden ze dat nog even live te zeggen, maar moesten na afloop snel weer weg om de tram te halen. (Althans, dat dachten we, wat later bleken alle treinen niet meer te rijden en duurde de terugreis 7,5 uur. Maar het was het waard, moet je nagaan.) Gelukkig hebben we de foto’s nog. Yentl en Christine (de Boer) maakten namelijk een gastplog Plog staat voor photo-log. Het is bedacht door Martine de Jong van 10e.nl. Dagelijks post ze een verslag van haar dag, in foto’s, met onderschriftjes. Inmiddels zijn er steeds meer mensen aan het ploggen geslagen. Want dat is leuk.
Komt’ie:
___________
Hoi! Wij zijn Yentl en de Boer en hierbij zomaar een daggie uit ons leven. 27 mei 2015. Op de agenda: sowieso lekker ontbijten. De Boer heeft rijles, maar dat geeft Yentl dan weer mooi de tijd om iets te schijven voor onze nieuwe voorstelling ‘De snoepwinkel is gesloten’. Want vanavond spelen we voor de laatste keer ‘De Meisjes’ in Theater Bellevue in Amsterdam!
Ontbijt. Sjiek.
De Boer heeft rijles. Yentl ‘schrijft voor de nieuwe voorstelling’.
Dit zou een hele normale foto zijn als het winter was. Het is Mei. Yentl heeft een dikke sjaal – Prima.
Hier moeten we wezen.
Inkopen gedaan voor de voorstelling. Nu eerst een keiharde borrel.
Iemand heeft d’r sjaal afgedaan…
Zo, het decor is opgebouwd. Armoeiig als we zijn: allemaal kleren uit onze eigen kast.
Eten is altijd het hoogtepunt van onze dag. Yentl kan niet kiezen. Duurt nu echt al triest lang. Als je 10 minuten naar deze foto kijkt weet je een beetje wat Christine heeft doorgemaakt. Nu we toch zo goed aan het kijken zijn: links zit onze knappe technica Anouk en rechts onze níeuwe knappe technica Floor. Wij werken alleen maar met knappe chickies in de techniek, sta je meteen 10-0 voor als je aankomt bij een theater.
Dit was trouwens de menukaart. Yentl ging uiteindelijk voor de Texelse Runderbiefstuk, ouwe meatlover.
Christine ‘speelt in’. Vet dramatisch, maar goed.
Snel nog even een selfie nu de rekwisieten, rook en het licht er toch zijn. We zijn rocksterren yeah.
Christine stemt d’r roze gitaar, Yentl heeft om een onduidelijke reden haar sjaal maar weer omgedaan.
Opmaken.
Dit is Sander. Hij maakt vandaag scènefoto’s omdat we De Meisjes voor allerlaatste keer spelen. ;-(
Spoiler-alert: Christine is tijdens de voorstelling in een kikker veranderd. Een vrouw uit het publiek wilde graag met haar op de foto. Ok.
Kijk nou eens wie er is komen kijken in z’n Kuifje shirt! Toen hij hoorde dat we een plog aan het maken waren wilde hij er per se in, grmpf.
Wawiewa! Allebei een cadeautje van Youp! En zo eindigen we de dag toch nog sjieker dan we ‘m begonnen.
Dit is een liedje. Ik geef toe, het is wat behelpen, zo zonder begeleiding en melodie. Maar toch vind ik het meer een liedje dan bijvoorbeeld een gedicht (of een rijmpje of een boek). Denk er zelf maar muziek bij. Iets met een gitaar, een stevig ritme en een behoorlijk chagrijnige stem.
Festina lente
Al op de eerste mooie dagen Als de zon ons gaat behagen En de mensen weer gaan vragen ‘Wordt het morgen ook zo warm?’
Als de eersten al weer hoopvol In te korte broeken lopen Als terrasjes weer geopend Krijg ik kriebels overal
Want dan moet ik er weer uit en Moet ik lenteliedjes fluiten Moet ik hoe dan ook naar buiten Als ik maar blij ben en geniet
Moet ik living in the moment Pluk de dag en leef je droom zijn Moet ik zen, mezelf en zo zijn En dat kan ik helemaal niet
Heb geen idee hoe dat dan moet Hoe volg je in vredesnaam je gevoel? Hoe gaat sereen, hoe doe je mindful? Hoe beleef je met gemak?
En hoe kom ik op zo’n plaatje Waar een facebookpage dan later Met Comic Sans of met Candara Een gedichtje over plakt?
Flikker toch op man, met je zomer Laat de herfst maar gauw weer komen Laat het stormen, laat het stromen Koud en naar, daar houd ik van
Zodat ik als het buiten giet Binnen knus en zonder kriebels Lekker zonder te genieten Bij de kachel zitten kan
Ik geloof dat ik mezelf in de problemen heb gewerkt. Door mijn blog, door mijzelf, door mijn manier van schrijven. Ik ga nu proberen dat op te lossen.
Al een tijdje schrijf ik stukjes over voorstellingen en al veel langer kijk en bezoek ik voorstellingen. Steevast vraagt iemand ‘wat vond je ervan?’ En dan zeg ik iets positiefs. De ene keer wat uitgebreider en enthousiaster, de andere keer wat genuanceerder en objectiever. Maar altijd gemeend. Nooit zal ik zeggen dat ik een voorstelling slecht vond. Dat is niet uit lafheid of meningloosheid, maar uit respect voor de maker. Iemand heeft er van wakker gelegen, ervoor getwijfeld en gezweet. Daar heb ik ontzag voor en dat ga ík niet in een paar woorden kapot maken. Principekwestie. Of nee, het is andersom. Ik heb een voorstelling nog nooit slecht gevonden, waarschijnlijk door dat idee. Er is altijd wel iets dat ik mooi, grappig of desnoods niet-echt-mijn-smaak-maar-wel-knap-op-zich vind. Zo zijn mijn stukjes (althans dat hoop ik) positief van toon. Maar hier kom ik dus genadeloos in de knoop.
Want wat doe je als je een voorstelling echt heel goed vindt? Maar écht? Als je na thuiskomst eerst een kwartier op de bank gaat zitten nadenken? (True story.) Als een voorstelling precies die combinatie van cabaret, muziek en theater, van flauwe woordgrapjes en beklemmende herkenbaarheid, van ijzersterke sketches, ontroering, mooie liedjes, een kopje koffie en goede grappen heeft dat het jouw gevoel voor humor karakteriseert dat je bijna dreigt te vervallen in ellenlange zinnen, met bijvoeglijk naamwoorden, die – hoe gemeend dan ook – met de letter minder betekenis krijgen? Kortom, wat doe je als je zo onder de indruk bent dat je er (in tegenstelling tot wat je je had voorgenomen) tóch iets over wilt schrijven? Nog korter om: wat moet ik nu?
Ik heb dit opgeschreven. Heel langzaam en bedachtzaam. Met voorzichtigheid. Eigenlijk moet ik mijn tijd niet verspillen met alles eromheen. Niks bijvoeglijk naamwoorden, niks eindeloze zinnen. Alleen dit:
Ik zag net Van der Laan en Woe. Ze speelden hun voorstelling Alles Eromheen. Wauw. Dat was een echte wauw. Zo’n gemeende. Zo een die bestaat uit overpeinzing, vrolijkheid en een beetje bewondering misschien.
In 2004 maakte Kees Torn een heel knap Nederlands-Engels liedje, dat in 2014 opeens een internethit werd doordat Ionica Smeets het liet zien in Zomergasten. Niet lang daarna tweette Frank van Pamelen: ‘Speciaal voor @ionicasmeets’: liedje #nederlandsfrans in de maak. Op zijn Kees Torns. Al was meteen de eerste avond soir…’ En zo geschiedde. Toen Ionica Smeets in augustus 2014 te gast was bij Zomergasten liet ze een fragment zien van Kees Torn uit 2004. Hij had een briljant liedje gemaakt waarin het laatste woord steeds semantisch het Engelse equivalent van het voorlaatste woord is, maar fonetisch de continuele van de syntax. Ja. Echt. En hoewel het dus al tien jaar oud was, werd het opeens een internethit. Massaal werd het gedeeld, op Twitter, Facebook, Dumpert en andere onduidelijke websites die leuke filmpjes delen. Terecht natuurlijk. Het zit ongelooflijk knap in elkaar. Mocht je ‘m per ongeluk gemist hebben, hier is ‘ie nog eens:
Niet lang daarna zag ik een tweet van Frank van Pamelen, naar eigen zeggen ‘schrijver en zo,’ maar stiekem ook cabaretier en taalkunstenaar:
Het is hem gelukt! Vandaag uploadde hij het filmpje. Hier is het laatste woord steeds het Fránse equivalent van het voorlaatste woord en fonetisch de continuele van de syntax (sorry, ik voel me zo intelligent als ik dit typ). Applaus voor Frank.
Wat moet een cabaretier toch met al die bloemen die hij krijgt na een voorstelling? Jeroen Woe, Youp van ’t Hek, Wim Helsen, Pieter Derks en anderen nemen de bosjes graag in ontvangst. ,,Geven is altijd goed, ontvangen ook.’’
In het theater heb je niet zoals in de bioscoop een aftiteling. Lastig, juist na een indrukwekkende cabaretvoorstelling kun je toch niet zomaar, bam, de lampen aandoen en in gesprek raken met je vrienden alsof er niks gebeurd is? Gelukkig is een voorstelling nooit bam afgelopen. Rondom het einde zit een tamelijk vaste procedure met als hoogtepunt de bloemen.
Die bloemen zijn een merkwaardig fenomeen. Ervan uitgaande dat het theaterseizoen loopt van september tot juni, 9 maanden dus, en dat een cabaretier zo’n 12 keer per maand op de planken staat, krijgt een artiest 9 x 12 = 108 bossen bloemen per jaar! Hon-derd-acht! Verjaardags- en prijswinbloemen niet meegerekend. Dat vind ik veel. Als je die allemaal schuin af moet snijden en in lauwwarm water zetten, houd je geen tijd meer over. En geen plek in je huis. Wat moet je ermee?
Op internet ging ik op zoek naar informatie over deze gewoonte. Dat mislukte jammerlijk, want mijn zoekresultaten werden gedomineerd door stukjes over Karin Bloemen. Daarom besloot ik het de cabaretiers zelf maar te vragen. En ik kreeg heel leuke antwoorden. “De volgende keer in Heerenveen of Drachten krijg jij mijn bloemen!” zei Youp van ’t Hek. Verder vertelden ze van alles. Dat ze soms helemaal geen bloemen krijgen. Of ze zelf moeten betalen. En zijn de bloemen eigenlijk wel voor de artiesten? Of misschien meer voor het publiek?
“Of mijn technicus krijgt ze mee om zijn vrouw blij mee te maken”
,,Ik vind het heel fijn om een huis vol bloemen te hebben’’, begint Carolien Borgers. Ze is dan ook blij als ze een boeket krijgt. Een half bosje vaak, want de meeste theaters denken dat ze alleen op het podium staat. ,,De gitarist krijgt de andere helft. De bos hebben ze vlak voor het einde van de voorstelling nog driftig uit elkaar gehaald en er twee bosjes van gemaakt. Meestal erg karige bosjes, maar dat vind ik ook wel ontroerend.’’ Hoe klein ook, ze neemt het mee naar huis. ,,Fijne bijkomstigheid: mijn gitarist houdt niet van bloemen dus ik krijg die van hem ook altijd mee.’’
Ook Pieter Derks zet ze thuis in een vaas. ,,Of mijn technicus krijgt ze mee om zijn vrouw blij te maken.’’ Niet iedereen neemt ze altijd mee. Jeroen Woe zegt schuldbewust: ,,De eerste uitdaging is om ze niet te vergeten! Soms laten we ze per ongeluk liggen in de kleedkamer, dat is natuurlijk niet zo beleefd.’’
Meenemen hoeft niet per se. Je kunt ze ook weggeven, een tactiek die menig cabaretier hanteert. Aan de dame van de artiestenfoyer (Youp van ’t Hek), aan een knap meisje op de eerste rij (Pepijn Schoneveld) of aan ,,de persoon die ik medeplichtig heb gemaakt aan de voorstelling.’’ (Wim Helsen).
“Ik moest mijn bloemen zelf betalen”
,,Geven jullie een artiest altijd bloemen na een voorstelling?’’ Vroeg ik meerdere theaters. ,,Ja’’, zegt De Lawei. ,,Ja, altijd’’, antwoordt het Posthuistheater in Heerenveen. Ook Carré in Amsterdam geeft altijd bloemen bij de eerste voorstelling of première. Maar niet alle theaters geven bloemen. Sommige theaters reageren desgevraagd dat ze er simpelweg de financiële middelen niet voor hebben. Geen bloemen is dan een oplossing, maar je kunt het ook anders aanpakken.
Theater Bellevue in Amsterdam is daar berucht om. Pepijn Schoneveld kreeg na zijn première wel bloemen, maar die moest hij zelf betalen. Een dergelijk verhaal komt de Vlaamse komiek Wouter Deprez bekend voor. ,,Jaaa’’, roept hij uit wanneer ik hem ernaar vraag. ,,Daar hebben ze wisselbloemen, die moet je teruggeven. Dat zijn plastic bloemen, die liggen daar bovenop een kast en die stoffen ze voor de voorstelling even af.’’
Andere theaters geven iets anders, meestal een streekproduct. In Naaldwijk geven ze een kistje groenten, in Tiel appels. Podium Reimerswaal in het Zeeuwse Rilland heeft jaren een T-shirt met daarop Vrienden van de mossel gegeven. Een woordvoerder: ,,Er zijn cabaretiers die ermee gingen stappen in Amsterdam (Leo Alkemade en Roel Bloemen). Dat leidde tot grote hilariteit.’’ Rode wijn is ook een populair bedankje. ,,Dat vinden we altijd erg leuk’’, zegt Jeroen Woe. ,,En soms krijgen we een fles speciaalbier, dat is natuurlijk het allermooist.’’
“Wij noemen geen namen”
Dat de bloemen gegeven moeten worden ná de voorstelling, daar is iedereen het wel over eens. Maar wanneer precies lijkt nog best lastig. In Carré wordt het moment bepaald door de toneelmeester. In het Posthuis wordt er vooraf gewaarschuwd: ,,als er dit of dit gezegd of gedaan wordt, dan zijn we nog vijf minuten verwijderd van het einde.’’ Meestal geeft de techniek een seintje. Dat moment is niet altijd even gelukkig, vindt Jeroen Woe. ,,Dat het publiek net besluit dat het wel lang genoeg geklapt heeft en dat dan nog eens die bloemen komen. Wij blijven vriendelijk lachen, maar in de zaal zie je de mensen kijken van: schiet es op joh, we krijgen pijn in de handen!’’
Rigt Oostenbrug, van de Lawei in Drachten, werkte voorheen in de horeca van De Oosterpoort in Groningen. Bloemen geven behoorde af en toe tot haar taak. Dat was geen probleem, tot ze een bos aan Vincent Bijlo moest overhandigen en niet wist dat hij slechtziend was. ,,Toen ik het toneel op kwam liep hij af, en dus liepen wij tot twee keer toe achter elkaar aan over het toneel.’’
Pieter Derks pleit voor een duidelijke geefinstructie. ,,Dat zowel artiest als bloemenmeisje weten of er gezoend wordt, of een hand geschud, of alleen maar overhandigd. Nu sta ik vaak toch anderhalf uur te spelen in zenuwachtige afwachting van dat ongemakkelijke moment tijdens het slotapplaus.’’
Alle cabaretiers genoemd in dit verhaal geven aan dat ze het fijn vinden om bloemen te krijgen. Carolien Borgers: ,,De traditie geeft voor mij aan dat mensen blij zijn dat je gekomen bent, dat je het publiek een goede avond hebt bezorgd.’’ Toch heeft Theater Carré ook andere ervaringen. Daar gaat de anekdote dat een beroemde artiest – ,,wij noemen geen namen’’ – de bos weigerde omdat zij het boeket te veel vond ruiken.
“Zonder bloemen ga ik ook door met spelen”
Maar zijn de bloemen wel echt voor de artiest? ,,Het is in onze beleving bijna meer iets voor het publiek dan voor de artiest.’’ Jeroen Woe daarover: ,,Als we een keer geen bloemen krijgen, vragen mensen in de foyer ons na afloop of we dat niet stom vonden, dat we geen boeketje kregen.’’ Dat is ook wat ze bij theater Geert Teis in Stadskanaal zeggen, ,,dat het de avond voor het publiek compleet maakt.’’
Bloemen als bedankje voor de artiest of als vervanging van de aftiteling voor het publiek. Het maakt ook niet zoveel uit, het is een mooie gewoonte. ,,Zonder bloemen ga ik ook door met spelen’’, zegt Youp van ’t Hek. ,,Geven is altijd goed, ontvangen ook,” aldus Wim Helsen. Pieter Derks: ,,Een goede, dikke, vette, kleurrijke bos bloemen, gebracht door een goedlachse dame van het theater, daar kan niemand tegen zijn.’’ Al wordt het soms een beetje veel. Als ik aan het eind van mijn vragenlijstje vraag of de cabaretier verder nog iets kwijt wil, antwoordt Jeroen Woe: ,,Bloemen. Een bos of 6. Iemand?’’
Dit artikel verscheen op 19 maart 2015 in de cultuurbijlage van de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden. Lees hier het voorafgaande stukje.
“Lelystad, wat deed je dan toch in Lelystad?” “Ik bezocht een voorstelling van Louise Korthals” “Leuk?” “Ja.” “Wat voor soort voorstelling was het?”
Daar begon het gedonder al. Uitleggen wat voor soort voorstelling ik net gezien heb, vind ik bijna net zo moeilijk als het beantwoorden van vragen als “Van wat voor muziek houd je?” en “Hoe dom kun je zijn?” De eerste indrukken in mijn hoofd zijn te fragmentarisch om begrijpelijk te zijn. Een overall gevoel van ‘wow’ of onduidelijke herinneringen: ‘Dat ene liedje was zo mooi’. Hoe welwillend de gesprekspartner ook, daar heb je niks aan.
Louise Korthals maakt persoonlijk en geëngageerd cabaret, met heel mooie liedjes. Dat is ook een antwoord op de vraag, en allemaal waar. Maar vrij algemeen. Want inderdaad, het is geëngageerd, maar zoals ik al eerder heb geschreven word ik wat kriebelig van die term, alsof er iemand op het podium staat met een opgeheven vingertje. Louises stijl is juist luchtig en persoonlijk. Er zit een vleugje theater door en wat betreft haar grappen doet ze me een tikkeltje denken aan Brigitte Kaandorp. Met name de grappig gebrachte observaties en de manier waarop ze de hele voorstelling druk bezig is een bank in de vorm van een pistool over het podium te slepen. De komische anekdotes en mooie verhalen worden afgewisseld met liedjes. Liedjes met prachtige begeleiding en gezongen met een heldere en krachtige stem. ‘Als je dan voor God speelt. Als je dan toch zo graag voor God speelt, doe dan in godsnaam je best’. Het liedje bezorgde me stiekem even kippenvel. Toen we na afloop met drie mannen stonden te praten, waarvan de verhoudingen ons compleet onduidelijk bleven, pleitte een van hen voor een cd met de liedjes van de voorstellingen. Een andere bezoeker zei: ‘Ik vind het knap hoe ze allemaal losse, kleine, mooie verhaaltjes vertelt, met toch één thema erdoorheen geweven.’ (*)
Vragen als ‘wat voor soort voorstelling was het?’ zijn behoorlijk lastig, maar als je even wacht komt er heus wel iets van een antwoord. Al is het dan misschien voorafgegaan door ‘Heb je even?’ Want Louise Korthals is vooral ook Louise Korthals. En die beschrijf je niet zomaar.
Na afloop overviel ik bezoekers met een minstens zo lastige vraag. ‘Wat vond je ervan?’ In hun ogen zie ik altijd weer dezelfde worsteling om de fragmentarische indrukken om te zetten in een antwoord. Maar er komen antwoorden, weet ik inmiddels uit ervaring. En deze keer waren die behoorlijk eensgezind. Wat zei men zoal?
Een nog beter antwoord op de vraag is overigens: ‘Ga maar kijken’. Dat is ook wel een goed idee.
Op de rode pluche stoelen van schouwburg Odeon in Zwolle, helemaal vooraan, zitten Janine en ik te wachten. De tl-verlichting gaat aan, de gordijnen worden weggeschoven, snoeren worden opgerold. Langzaamaan wordt dat wat net nog een theaterzaal leek, opgeruimd tot niets dan een kille lege ruimte.
We hebben net de voorstelling ‘Hier is wat ik denk’ van Wouter Deprez gezien. Wouter is een gespierde Vlaming met een glimmend oorbelletje en (maar?) een lieve gezichtsuitdrukking en donkere pretogen. En grappig, hij is ook grappig. Na een paar minuten komt hij naar ons toelopen. Met een stralende blik steekt hij zijn hand uit. ‘Daarachter is een soort foyertje, daar kunnen we wel gaan zitten.’ Oehoe, amai, we gaan behind the scenes!
‘Hier is wat ik denk’ is Wouters achtste voorstelling. Maar wat voor soort voorstellingen hij maakt, is nog niet zo’n gemakkelijke vraag. ‘Ja, dat is een beetje lastig. Cabaretiers zeggen altijd dat het geen cabaret is, stand-up comedians vinden het geen stand-up comedy en theatermakers noemen het geen theater.’ Hij lacht. ‘Dus ja.’ Het is inderdaad lastig zo een keuze te maken.
In zijn show vertelt hij een, zoals hij het zelf noemt, ‘verzonnen autobiografisch verhaal’. Hij vertelt het publiek over het jaar waarin hij in Zuid-Afrika woonde, alwaar hij onder andere cursussen Afrikaanse dans gaf. ‘Ze hadden dat nog nooit gezien. Die Afrikanen kennen hun eigen cultuur niet.’ Af en toe zijn de grappen plat, maar aan de hand van zijn ervaringen in het buitenland en vooral ook die bij terugkomst, laat hij ons ook van alles inzien over onze eigen maatschappij. Er is veel interactie met het publiek: Hij praat met werklozen, met gepensioneerden en mensen die nog 21 jaar lang aan een hypotheek vast zitten. Veel mensen die ik na afloop sprak, vonden het dan ook best confronterend.
Het hoeft trouwens heus niet de hele tijd ergens over te gaan. Sommige grappen zijn gewoon heel grappig. Af en toe tegen het absurde aan. Ik zal nooit meer normaal naar een supermarkt kunnen gaan: Zijn stuk over het bevrijden van de supermarktkarretjes was hilarisch. Het waren die absurde stukken waarin ik lichtjes de invloed van Wim Helsen voelde, iemand die Wouter erg bewondert. ‘In het begin waren mijn voorstellingen echt rip-offs van zijn voorstellingen, maar nu heb ik meer mijn eigen stijl gevonden.’ Soms hebben ze dezelfde thema’s, ‘we hebben ook de zelfde regisseur, Randall Casaer’, maar de uitwerking is anders.
In deze voorstelling probeert Wouter gewoon te zeggen wat hij denkt. ‘In vorige voorstelling dacht ik vaak ‘ik móet zorgen dat ze het grappig vinden’ en deed ik gekke kleren aan, mutsjes op en ging ik dansjes doen. Nu ben ik meer bezig met vertellen.’ Hij probeert te vertellen wat hij echt vindt, waar hij boos om wordt, waar hij mee zit en wat hem raakt, maar dat vindt hij soms nog best lastig. ‘Ook omdat ik het zelf soms ook niet helemaal weet.’ Het is ook daarin dat hij het verschil tussen Nederlands en Vlaams publiek merkt. ‘Nederlanders zijn veel directer en hebben minder moeite dingen te zeggen, terwijl Vlamingen meer tussen de lijntjes lezen. Nederlanders snappen dat niet, die denken ‘waarom zeg je het nou niet gewoon?’’
Toch denk ik dat het hem goed gelukt is te zeggen wat hij denkt. Het publiek dat ik na afloop sprak, prees steevast zijn openheid. Verder waren de mensen niet zo precies. ‘Ik vond het geniaal’ zei een man. ‘Maar wat vond je geniaal?’ vroeg ik. Hij dacht even na en nam een slokje van zijn biertje. ‘Het was magistraal.’ Aha. Verder gehoord: ‘Heel erg grappig’ en ‘Ik heb heel hard gelachen’. Het ís ook moeilijk om zijn voorstelling te karakteriseren, dat vindt zelfs Wouter. Maar, zo zei een vrouw na afloop, ‘dat doet er ook niet toe toch? Het was een hele leuke avond.’
Na het interview hadden we nog een bijzonder leuk gesprek over het bloemenritueel en kregen we interessante inside information. Dat alles vind je in dit artikel, dat ook in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden verscheen.