Mijn eerste herinneringen aan het theater ruiken naar taaitaai. Het zou best kunnen dat ik voor de taaitaai ook al eens bij een voorstelling ben geweest, maar de geur van sloffe uitvergrote pepernoot is nogal penetrant. Bij alles dat ook maar een beetje naar het spul ruikt, denk ik aan het sinterklaassprookje.
Het sinterklaassprookje, als het kon had ik dat verzuchtend, melancholisch opgeschreven. Zo van ‘ach, die goeie ouwe tijd, daar is mijn liefde voor het theater begonnen,’ maar ja, schrijf maar eens een woord melancholisch op. Zie je op papier niks meer van. En bovendien zijn de herinneringen helemaal niet zo roze.
Elk jaar, in de week van vijf december, gingen we met de hele basisschool in een lange stoet naar het Posthuistheater – twee aan twee, niet klieren, op de stoep lopen. Daar kregen we een voorstelling te zien. Su-per leuk want het was bijna pakjesavond, we hoefden die middag geen sommen uit Rekenrijk te maken en mochten vroeger naar huis. Van de voorstellingen kan ik me weinig herinneren. Eigenlijk niks. Alleen een paar details van ervoor: met de hele zaal zo hard mogelijk gillen als het licht uit ging. En erna: TAAITAAIPOP. (Wíe heeft de taaitaaipop bedacht?? En nog nog belangrijker: waarom?!?).
Dat was mijn weinig vonkende eerste kennismaking met dat waar ik nu bovenmatig enthousiast van wordt. Gelukkig is het helemaal niet bij een eerste kennismaking gebleven. Door mijn ouders werd ik ook meegenomen, bijvoorbeeld naar Cabarestafette (drie korte stukjes cabaret door drie beginnende cabaretiers). Dat maakte veel meer indruk. Ik gilde niet als het licht dimde, maar was muisstil: het ging beginnen.
Ik voelde dat het bijzonder was. Met mensen die je totaal niet kent in een donkere zaal. Stil en heel hard lachend. Dát zijn de echte herinneringen. De gratis cola in de pauze, de opklappende stoeltjes bij de staande ovatie aan het eind. Het had iets magisch dat ik niet kon (kan) grijpen en ik ben er niet meer weggegaan. Letterlijk wel hoor: ik eet mijn boterham met hagelslag gewoon op een donkergrijs Ikeastoeltje (was het maar een theaterstoel), maar op datzelfde stoeltje struin ik al klikkend YouTube af en ontdek ik dingen. Waardoor ik nu mijn stufi uitgeef aan cabaretkaartjes en even later toch weer in het theater zit.
Ik probeer het te verklaren (en betwijfel ernstig of dat lukt) want het is íets. Het lachen, de brok in mijn keel af en toe, het podium met daarop iemand die, hoeveel onzin ook, altijd iets zegt. Iets bijzonders heeft het. Alsof het per ongeluk raakt aan Dat Wat Er Echt Toe Doet. Niet dat ik weet wat dan dan weer is, want dat is een oneindig complex begrip. Maar hé, weet ik veel.
Misschien is het toch begonnen bij de niet zo vonkende kennismaking met dat waarvan ik nu soms een soort van kriebels in mijn buik krijg (echt waar). Waardoor ik samen met een al net zo geografisch gehandicapte vrienden het station van Sneek terug probeer te vinden, (Do ist der Bahnhof.). Waardoor ik eindeloos quotes roep, overal en altijd. Waardoor ik ultiem blij kan zitten lachen op een rood stoeltje.
Misschien een beetje erg, maar heb nu pas je blog gelezen. En ik moet zeggen: erg leuk! Ik kan dit mooie stukje Nederlandse webliteratuur aan iedereen aanraden op Google+ ook al heb ik daar helemaal geen vrienden. Het gaat om het idee, is het niet?