Ondertussen op Whatsapp
Ik: ‘Het is gedichtendag en nu overweeg ik toch een stukje te schrijven. Ik doe het niet.’
Wouter: ‘Waarom niet?’
Ik: ‘Ik ben geen boos persoon. En wat kan die hele vent op Facebook me nou schelen.’
Een beetje context. Een paar dagen terug zat ik vredig op Facebook te scrollen toen ik het gedicht ‘Nederland’ zag van Lieke Marsman, onze verse Dichter des Vaderlands. Ik had het al eerder gelezen, want het stond de dag ervoor op de voorpagina van de NRC en het werd enthousiast rondgetwitterd. Ik vond het mooi. Nu werd het gepost in een niet-nader-te-noemen* besloten Facebookgroep. De eerste reactie was van een man die schreef ‘Mag het iets literairder?’
Nou, wat blijkt, die ‘ik ben geen boos persoon’ van mij is een leugen. En dat ‘wat kan die hele vent op Facebook me nou schelen’ ook. Ik vind het teleurstellend van mezelf te ontdekken, want ik zie mezelf graag als onboos. Maar de screenshots die ik naar drie verschillende mensen stuurde, met bijbehorende lange tirades, doen anders vermoeden. Eén vriendin reageerde met ‘Hahaha ik weet dat jij hier boos van wordt’. Helemaal out of character was het dus niet.
Waarom word ik hier zo boos van? Welnu, ik voel me aangevallen. Ik vond dit gedicht mooi, en het voelt alsof iemand anders dat teniet wil doen. Op zich heeft Harry-van-Facebook helemaal niks te zeggen over wat ik mooi vind, maar hij raakt een gevoelig punt. Over het algemeen houd ik van spreektalige, ogenschijnlijk simpele gedichten. ‘A pedestrian lay in his bed’, vind ik een prachtige openingszin van een gedicht, en ontroert me serieus. Maar na jaren van gesprekken over gedichten, lezen van recensies en vakken over poëzie-analyse met pretentieuze medestudenten, heb ik het sluimerende gevoel dat dat niet goed genoeg is. Dat een gedicht niet telt als het niet super ‘literair’ is (wat dat dan ook maar moge zijn).
Nu kan ik dat alles voor mezelf nog wel verdragen (daar ben ik werkelijk hard in), maar ik merk dat dit idee breder verspreid is, in de samenleving en zo, en dat vind ik erg. Als ik al het gevoel heb dat de wereld van de poëzie ver van me afstaat, moet dat voor anderen nog veel erger zijn. En gelukkig weet ik nog net genoeg van gedichten om te weten dat dat heel erg zonde is.
Ellen Deckwitz legde ooit in een artikel uit waarom dichters niet ‘gewoon’ opschrijven wat ze bedoelen: omdat ze precies opschrijven wat ze bedoelen. Ik vond dat een briljante uitleg. Een gedicht is een kunstwerkje waarin heel precies een bepaald gevoel, situatie, emotie wordt geschetst. Dat kan met halve zinnen, obscure referenties en gelaagde vergelijkingen, maar ook met ogenschijnlijk plompverloren zinnen of zelfs (houd je vast) ritme en rijm. Beide kan een lezer raken, in de war brengen, ontroeren. Dus ik vind het problematisch als er van sommige emoties gezegd wordt, ‘maar die zijn onterecht’.
Muziek, koffie, toerisme heeft ook snobs, maar ik ben niet bang dat mensen daardoor geen muziek meer durven te luisteren, koffie durven te drinken of op vakantie durven te gaan. Bij poëzie echter lijkt elk beginnend enthousiasme in de kiem gesmoord te worden door mensen die op een misselijkmakend denigrerende toon spreken. ‘Mag het iets literairder?’ Hou je bek joh.
Zoals ik al zei: onboos. Hier wat van mijn favoriete gedichten. Doei.
*Ik noem de naam van de groep en persoon niet. Die man kan er ook niks aan doen dat ik zo boos van hem word. Sec gezien zegt ie niks verkeerd. Gevalletje projectie dit.