Wie? Maar, serieus, zeg me wie?

Het is al lange tijd een van mijn grootste levensvragen. Vragen als ‘waarom zijn de bananen krom’ en ‘wat is de zin van het leven’ zijn nog betrekkelijk makkelijk (als ze recht zijn vallen ze om, 42), maar hier loop ik al lang mee rond.
In de loop van mijn leven is de vraag al vaker opgedoemd en sinds ik begon aan de studie Nederlands is hij niet meer uit mijn gedachten verdwenen. Door verschillende mensen en in een bijzonder laag tempo worden er af en toe dingen over hem prijsgegeven en daardoor wordt mijn verlangen naar het antwoord op de vraag alsmaar aangewakkerd: wie, maar echt, wie is in vredesnaam Jan?
Ik weet het niet! In liedjes, en ook vooral in voorbeeldzinnen staan er af en toe korte zinnen over Jan, maar niemand kan mij vertellen wie hij is. Volgt hij misschien colleges met ons? Is het een pseudoniem van iemand die we eigenlijk heel goed kennen? Ik weet nog te weinig over hem. Maar wel iets. En dat geef hoop.
Ervan uitgaande dat Jan inmiddels volwassen is, kunnen we maar weinig zeggen over de jeugd van Jan. Hij is opgegroeid in een gezin met ouders die weinig thuis waren. Naar het schijnt is hij eens (of vaker dan eens?) thuisgekomen om een boterham te vragen, maar bleek vader noch moeder thuis te zijn. Hij woonde naar alle waarschijnlijkheid in een jaren-dertig boerderij, met voorhuis.
Meer dan bovenstaande is er niet bekend. Niet bij mij in ieder geval. Karige informatie, maar het genoemde tragische voorval met de boterhammen heeft blijkbaar verstrekkende gevolgen gehad voor de rest van zijn leven. Want wat lezen wij in de tot honger en vermoeiens toe herhaalde voorbeelden zinnen in de colleges syntaxis van Mark de Vries: ‘Jan at lekkere boterhammen.’ ‘At Jan lekkere boterhammen?’ ‘Wat at Jan?’ ‘Lekkere boterhammen at Jan!’ Van een om brood bedelend jongetje is Jan uitgegroeid tot een ware levensgenieter!
‘Het tragische voorval met de boterhammen heeft verstrekkende gevolgen gehad.’
Maar hier blijft het niet bij. Nee, zeker niet. Ook bij andere vakken vangen wij snippertjes op uit het verder zo anonieme leven van deze Jan. En deze snippertjes zijn niet altijd even reputatiebevestigend. Zo lezen wij bij semantiek opeens: ‘Jan heeft de neus.’ Welke neus? Wiens neus? Wat voor een rare snuitert is Jan dat hij ‘de neus’ heeft? Wie is deze Jan? En waar werkt hij eigenlijk? Toen ik het ging terugzoeken zaten er tussen de onschuldig lijkende zinnetjes als ‘Jan dronk koffie’ en ‘Jan zei dat hij koffie dronk’ en ‘Peter dacht dat Jan zei dat hij koffie dronk?’ (terzijde: waarom dacht Peter dat? En ho, wie is Peter?), stonden ook zinnen van minder onbezoedelde aard: ‘in haast overhandigde Jan de boef het losgeld’ (college van 12 september, over predikaten).
Maar ondanks de soms ietwat twijfelachtige beweringen die over Jan gedaan worden, lijkt het me een sympathieke gozer. En dat komt met name door het zevende hoorcollege van semantiek dat ik dit jaar had, gegeven door Jack Hoeksema. Daar staat in de powerpoint namelijk de volgende informatie over Jan: ‘Jan zit op kantklossen.’ Lief hè?
Ik ken Jan niet, maar ik wil hem wel leren kennen. Alleen daarom wil ik deze studie blijven doen. Ooit hoop ik antwoord te vinden om mijn chronisch-prangende vraag: wie, maar echt serieus, wie is Jan?

Tien tellen in de rimboe

Vandaag vond ik het weer om buiten op straat te voetballen. Het was precies dat weer waarbij je na een kwartiertje buiten adem je jas uitdoet en op de stoeprand gooit, terwijl je daarna voelt dat het eigenlijk iets te koud is maar ‘m toch niet meer aandoet. Het is fijn dat het bijna lente voelt en bovendien zit zo’n jas niet lekker.

Ik ben niet gaan voetballen. Niemand wilde mee, en bovendien ben ik al achttien. Als je achttien bent hoor je je naar het schijnt te gedragen als een normaal volwassen mens. Jammer, ik besloot toch naar buiten te gaan en fietste even naar het centrum alwaar ik een paar sokken bij de Hema kocht, moet ook gebeuren.
Toch denk ik dat het begrip ‘volwassen’ zwaar overschat wordt. En dan met name in de context van ‘je volwassen gedragen’. Op sommige punten word je namelijk helemaal niet volwassen.  Of laat ik voor mezelf spreken, ik ben af en toe stinkend jaloers op kinderen van een jaar of tien. Want zij mogen van alles wat wij niet mogen en dat is niet eerlijk. Ik wil ook buiten spelen als het mooi weer is. Op mijn verjaardag wil ik graag met al mijn vrienden tien tellen in de rimboe doen rondom het huis.  En als er een keer een roze fee in mijn kamer staat vraag ik (naast wereldvrede hoor) om een enorm grote-mensenballorig. Want serieus, Ballorig is toch wel het gaafste wat er is! Er is echt niks vetter dan doelloos en keihard rondrennen op een springkussenvloer, in netten kruipen en met een glijbaan in een ballenbak terecht komen.
Hier heb ik die glijbaanplasticschaafwondjes echt wel voor over!
     
 Ik ben hier niet de enige in, dat weet ik zeker. Paintball en lasergamen zijn hier de heimelijke tekenen van. Die spellen zijn met een pistoolgeweerachtig ding dus volwassentechnisch toegestaan, maar daar gaat het natuurlijk niet om. Het gaat om het keihard wegrennen, iemand achternazitten en je verstoppen. En door de modder kruipen, als het even kan. Ik kán hier niet de enige zijn, het enthousiasme van de deelnemers en de enorme kijkcijfers van Wie is de Mol? (Jan-Willem) vormen het onomstotelijke bewijs.  De kandidaten spelen serieus, overtuigend en met het grootst mogelijke plezier de tofste spellen die ik ooit gezien heb. Geen kinderachtige spellen, toffe spellen. Wegrennen, verstoppen en ergens in klimmen.
 
 Ik ben af en toe jaloers op kinderen van tien. En op de deelnemers van Wie is de Mol?. Steun betuigen mag. En ook als je een grote leegstaande fabriek/ander geschikt terrein en een paar vrienden hebt om tien tellen in de rimboe te spelen, hoor ik het graag.
Wacht even hoor, ik doe nog even m’n jas uit. Ja, kom’tie.
TIEN TELLEN IN DE RIMBOEOEOEOE, 10, 9, 8, 7, 6, 5, 4, 3, 2, 1, 0

+10

 

In mijn hoofd houd ik een ranking bij. Van alle mensen die ik ken. Dat klinkt misschien een beetje AIVD-achtigeng (want ook jíj komt erin voor), maar het is allemaal heel vriendelijk bedoeld. Ik kan er ook niks aan doen, zo heb ik dat nou eenmaal ooit bedacht. 

Het gaat ongeveer als volgt te werk: in mijn hoofd hangt een enorm billboard met daarop alle mensen die ik ken. Op het moment dat ik bepaalde mensen zie of iets over ze hoor, worden hun namen geactiveerd en lichten die ietwat op (niet te erg hoor, dan krijg je hoofdpijn). Door bepaalde acties kun je stijgen in mijn waardering. Dan kan van alles zijn, je kunt punten krijgen door zowel een oud vrouwtje de weg over te helpen als ook door in een gesprek een quote van Ronald Goedemondt gebruiken, random een koprol te maken of tegen een deur aan te duwen waar ‘trekken’ op staat. Op het moment dat je punten verdiend en daardoor meer punten krijgt dan een ander stijg je in mijn waardering. Dat ziet er net zo uit als bij het puntenvoorlezen van het Song Festival en is bijzonder spectaculair.

Punten kun je inwisselen. Eigenlijk net zoals zegels in de supermarkt. Verschil is dat je zelf weinig tot geen inzicht hebt in je gescoorde punten. Verschil is ook dat je niet weet waar je ze voor kunt inwisselen, en daar eigenlijk ook niet naar kunt vragen. Daarbij hebben ze geen fysieke vorm. Louter mentaal. Verder zijn er wel algemene voorwaarden, maar die verschillen per situatie  Kortom, deze alinea is onzin en weinig informatief. Laten we het dichterlijke vrijheid noemen (bij onzin, twijfel of chaos: dichterlijke vrijheid).

Het komt wel eens voor dat ik iemand iets leuks zie doen, glimlach, de vriendin die naast me loopt aankijk en uitroep ‘plus tien’. Af en toe staat er iemand bij die hinnikend uitkraamt, ‘nee joh, plus duizend’, maar dat slaat nergens op. Zoveel punten kun je helemaal niet in een keer krijgen.

Al met al een interessante bedoening, daar op het billboard in mijn hoofd. Niet bang zijn, iedereen begint standaard ergens tussen de driehonderd en vierhonderd. Punten verliezen kan wel, maar gaat moeilijk. Personen die onder de nul uit te komen, zijn heel heel zeldzaam. Tot mijn grote genoegen ben ik die nog nooit tegengekomen.  

+tien voor het mooie taaltje van België

Op expeditie in een aantekeningenboekje

Tijdens archeologisch onderzoek dat plaats vond in diverse aantekeningenboekjes, gevonden in de boekenkast van Lotte Wijbrands, zijn een aantal teksten opgedoken waarvan zelfs de grootste wetenschappers het bestaan niet kenden. Een primeur.

Naar aanleiding van het stukje van Arjen Lubach op Recensiekoning over ‘aantekeningenpoëzie‘, ben ik mijn oude opschrijfboekjes eens gaan doorbladeren. Echte aantekeningenpoëzie heb ik niet kunnen vormen, maar het was zeker een plezierige ervaring. Ik vond van alles terug waarvan ik niet eens meer wist dat ik het geschreven had. Losse zinnen die ooit een gedicht hadden moeten worden, kleine verhaaltjes, gekras en een aantal verdwaalde onleesbare krabbels. De ene keer echt te slecht voor woorden, de andere keer verrassend leuk. Een aantal schrijfsels (wat zo noem ik ze maar even voor het gemak) post ik hier onder.

Maar bedenk goed: ik deel ze niet omdat ze zo goed zijn, puur omdat ik het jammer vind ze alleen maar te vergeten.

schrijfsel #1

schrijfsel #2

HOOP
ik wou dat ik dat vonkje kon pakken
in een bakje stoppen
altijd dragen
tot ik het zag
het vonkje dan pakken
in je buikje stoppen
dat jij het dan ziet
dat jij het dan mag

schrijfsel #3

schrijfsel #4

Ik hoop dat ik mijn dop
eens kwijtraak en dan
moeten blijven schrijven tot
mijn pen leeg is, en dan
een nieuwe kopen.

schrijfsel #5

helaas ben ik het gevoel kwijt wat ik hiermee bedoelde

@Bornego

Op verzoek hier de columns die ik voor @Bornego, het informatieblaadje van mijn school, heb geschreven.

In tegenstelling tot wat het blaadje de laatste keer beweerde,  ben ik niet van plan journalistiek maar Nederlands te gaan studeren.
December 2011

De Golfstroom

‘Zo, woon jij hier ook nog?’ Mijn moeder komt mijn kamer binnengelopen. Ik heb me inderdaad de laatste twee dagen nauwelijks beneden vertoond. Het is ook zo druk op school. Of eigenlijk, ik heb het me zo druk gemáákt op school. We zitten nu ongeveer halverwege de periode en dat is zo’n moment waarop alle leraren opeens denken, ‘goh, laat ik eens een tussentoetsje geven, een PO, lees-, luistertoets, SO’ waardoor het opeens verdacht veel begint te lijken op een toetsweek , maar dan mét les.

Maar goed, dat zat er natuurlijk al een tijdje aan te komen. Toch is het wel een storende factor als je ook nog bezig bent met de kerstmusical, de schoolkrant, je sociale contacten wilt onderhouden en eigenlijk ook nog tijd wil hebben voor onzin.

Na mijn tussenuur kom ik weer op school en spreekt een vriendin me aan, ‘de directeur zoekt je’. Oh jee. Nou ja, voor zover ik weet heb ik niks fout gedaan, ‘ik ga er wel even heen als ik tijd heb.’ En daar gaat de bel alweer en komt de massa van leerlingen in beweging.

Op zo’n moment is het altijd een grote kunst te zorgen dat je in het goede lokaal terecht komt. Je moet precies zo lopen dat je in de goede stroom leerlingen zit, anders kom je nooit op je bestemming aan. Op zo’n moment moet ik altijd denken aan de film Finding Nemo waarin Marlin en Dory tijdens het zoeken naar Nemo per ongeluk in de Oost Australische Golfstroom terechtkomen, tussen een grote groep schildpadden. Echt een geweldig stuk is dat. En die ene schildpad doet me altijd denken aan meneer Wierda, die praat net zo. Dat is helemaal geen belediging hoor, het is echt de coolste schildpad die er tussen zit.

Terwijl ik me behendig tussen de andere mensen doorwring, nog half klem zit tussen twee Kiplingtassen en op het nippertje kan voorkomen dat ik door een school  leerlingen word meegesleurd naar de afslag ‘talenvleugel’, kom ik nog twee andere vrienden tegen die me in het voorbijgaan nog net kunnen toeroepen dat de directeur me zoekt.   Misschien moet ik hem dan toch eens gaan opzoeken, denk ik.

Ik klop aan op de deur en loop naar binnen. ‘Ha, Lotte,’ zegt Durieux. Juist, hóe weet hij mijn naam? Ik heb nog nooit met hem gepraat. Of ik misschien een column zou willen schrijven voor dit blaadje. Ja, hallo, ik heb het super druk. Waarover dan?

Voorjaar 2012

De surveillant

Voor het lokaal staan we te wachten. Onze surveillant is er nog niet. Hij moet vast nog koffie halen. Ik kijk rond. Sommige leerlingen staan nog als een soort bezetene  door hun boek aardrijkskunde te bladeren, andere staan rustig te praten. Ik kijk in de richting van de klapdeuren en ja hoor, daar komt de surveillant al aan snellen. In z’n ene hand zijn laptop en in de andere een kopje koffie (ik wist het!).Hij mompelt een excuus en maakt het lokaal open.

Dit is een surveillant van het type, ´bij mij kan er absoluut niet afgekeken worden´, een beetje naïef dus maar vooral heel vervelend. Voordat wij het lokaal binnen mogen, legt hij op elke tafel een atlas neer. Voordat hij hem neerlegt, bladert hij hem zorgvuldig door want stel je toch voor dat er spiekbriefjes in zitten. Oei oei. Alsof wij van tevoren weten welke atlas we krijgen. Na een ingewikkeld tafereel van jij-moet-hier en daar-mag-je-niet-zitten kan ik aan mijn toets beginnen.

Een toets maken in best wel heel saai. In het begin gebeurt er nog wel eens wat. Iemand vraagt de datum, is zijn pen vergeten of komt te laat. Als je geluk hebt gaat diegene dan ook nog op de verkeerde plaats zitten en vraagt iets doms. Bij gebrek aan beter is dat echt hilarisch. En dat benadrukt al weer hoe saai zo’n toets is.

Het is een lastige toets en af en toe kijk ik even op om na te denken. NIET DOEN. Niet bij deze surveillant in ieder geval. Meteen kijkt hij je aan alsof je een zware misdadiger bent en blijft je vervolgens bij elke beweging volgen.  In plaats van nadenken over de volgende opgave, ben je alleen nog maar bezig de blik van docent te ontwijken.

Het kopje koffie van de docent is op. En dat betekent meestal niet veel goeds. Waar ik al bang voor was gebeurt, de docent staat op en gaat rondjes lopen door de klas. Achter je langs en dan stiekem op je blaadje kijken. Heel eng. Griezelig gewoon. Op zo’n moment schrijf ik nooit wat op en doe gewoon alsof ik heel hard nadenk.

De rest van de tijd ben ik bezig met het ontwijken van blikken, het doen alsof ik nadenk, het kauwen op mijn pen en het invullen van vragen.  En dan lever ik mijn blaadje in. Ook de atlas wil ik op het stapeltje leggen maar dat mag ik niet zelf doen. Natuurlijk niet. De docent bladert de atlas uitgebreid door, waarschijnlijk op zoek naar spiekbriefjes, bommen of andere levensbedreigende voorwerpen. Ik ben blij dat ik het lokaal uit ben en loop naar de aula.

Terwijl ik naar de aula loop, denk ik aan de verschillende toetsen die ik al gehad heb. Er zijn best wel veel surveillanten die niet goed kunnen surveilleren. Daar bedoel ik niet mee dat het te makkelijk of te moeilijk is om af te kijken, maar dat ze gewoon heel irritant zijn. Zoals het voor Iris Kroes, die je toch best een goede zangeres kan noemen, niet betekent dat ze ook opera kan zingen, zo betekent het voor een leraar die les kan geven in zijn vak, niet dat hij ook kan surveilleren.

Misschien moeten er auditierondes gehouden worden. Een soort The Voice, maar dan voor leraren. Ik zie het al helemaal voor me. Groot publiek, leerlingenpanel met een grote knop die een vreselijk geluid maakt als je er op drukt (misschien het geluid van de bel?) en trotse familieleden die via een flatscreen mogen kijken hoe het daar binnen gaat. Maar geen blind auditions want als de leerlingen toch omgekeerd op hun stoel zitten is dat eerder een slecht dan een goed teken. Dat lijkt me wel wat. Een goede surveillant is voor leerlingen namelijk essentieel en misschien voorkomt het zelfs dat er leerlingen zijn die hun tijd zitten te verprutsen door er domme columns over te schrijven.

Najaar 2012

Aasgierst

Ik had er nog nooit van gehoord, maar verschillende leraren hadden het er al weken over, allemaal met het zelfde verwachtingsvolle toontje. Als kleine kinderen die wachten op pakjesavond. Op deze vrijdagochtend was het dan zover: de dag van de leraar.

De regen klettert op mijn gezicht en stroomt met straaltjes mijn jas in. Zo hard als ik kan, sjees ik door de plassen richting Louise’s huis. Tot gistermiddag half vier had ik er niet bij stilgestaan. Pas tijdens de schoolkrantvergadering, bedenken we dat we wel iets kunnen doen. We gaan de leraren die het verdienen een bloemetje geven. Dat bloemetje moet alleen wel gekocht worden en daarom scheur ik nu samen met Louise de school voorbij richting de C1000. In de C1000 glijden we bijna uit op de gladde vloer, zoeken we mooie roosjes uit en scheuren we weer naar school.

Pauze. Waar is onze fotograaf Rutger? Waar is de rest. Chaos. Waar is Louise met de rozen. Daar is Louise zonder rozen. Waar is ze gebleven. Paniek. Daar is Louise met de rozen. Doe normaal, Lotte. Ja.

Bij de sta-tafeltjes in de buurt van de lerarenkamer prikken we onze vingers terwijl we de rozen verdelen. Nieuwsgierige leraren drommen langs en werpen wantrouwige blikken op het tafeltje.  ‘Is dat voor ons?’ ‘Wat gaat er gebeuren?’

Vlak voor de lerarenkamer blijven we staan. We horen de leraren vanaf hier mokken.  ‘Belachelijk gewoon’. Geloof mij, leraren zijn nog erger dan leerlingen. Een kind wiens verjaardag je vergeten bent, een moeder die niks voor moederdag heeft gekregen. De leraren hadden niet sipper kunnen zijn. Aasgierend kijken ze naar buiten terwijl ze zogenaamd nonchalant in hun koffie roeren. Ze zijn op hun gierst want de taart die ze verwacht hadden te krijgen van de directie, is er niet.

Louise gaat op haar knieën voor mevrouw Boonstra die de roos lachend in ontvangst neemt. Ook meneer Goossen springt van blijdschap bijna uit zijn vel. Hij slaat zijn arm om Romy heen en Rutger maakt een mooie foto. Meneer Goossen krijgt de opdracht de volgende docent uit de lerarenkamer te halen. Trots paradeert hij het hok door. Jaloerse, bijna afgunstige blikken, volgen de roos in zijn handen. ‘Waar heb je die aan verdiend Nico?’ ‘Is dit in plaats van de taart?’ ‘Krijgt iedereen er één of is het willekeurig?’

Zo worden om de buurt leraren geroepen om de roos in ontvangst te nemen. ‘Het is vandaag dag van de leraar en daarom wil ik u bedanken.’ ‘Meneer, omdat wiskunde eigenlijk een heel stom vak is, maar u het heel leuk maakt.’ De reacties zijn verschillend maar elke docent wordt er een beetje verlegen van. Meneer Jongsma staat er wat onhandig bij, ‘nou, dankjewel.’  Meneer Elzinga plant de roos zonder wat te zeggen in zijn kop koffie, meneer Visser roept dat hij de Griekse filosoof Gorgias uit Athene is. ‘Nee, je moet jezélf bedanken,’ zegt meneer Christmas. Ik kijk hem aan, ‘nee,’ zeg ik, ‘u neemt de roos aan en zegt dankjewel.’ Zwijgend neemt hij de roos in ontvangst, ‘dankjewel.’

Ze hadden geen taart, een wereldramp, sommigen wel een roos en hoewel niet iedereen dat liet merken, waren ze er blij mee. Toen ik gisteren wiskunde had, zag ik aan het bord, op de kop een gedroogde roos hangen.

Voorjaar 2013

Het gat van de deur

Wij, leerlingen, zijn eigenwijs. Stronteigenwijs als je wilt. We gaan gerust een uur in discussie, als we denken er nog punten uit te kunnen slepen of de inleverdatum op te kunnen schuiven. En ook als we er niks mee kunnen verdienen behalve ons gelijk. Het enige soort dat ik ken en nóg eigenwijzer is, is de leraar. Dat is lastig, want leraar en leerling komen elkaar op een school vrij vaak tegen.

Het verschil tussen leraren en leerlingen is dat leraren een troef hebben waar leerlingen niet aan kunnen tippen. Twee troeven eigenlijk.

Het eerste is een regel die schijnt te bestaan. Ik vind hem vrij rigoureus en bovendien een tikkeltje ouderwets, maar er zijn nog leraren die er hun eer aan behalen. De regel luidt ‘de docent heeft altijd gelijk.’ Niet lang geleden heb ik hem nog gehoord (in een iets andere variant): ‘maar mevrouw, mijn antwoord is echt ook goed, want kijk, hier staat het in de tekst,’ sputterde de leerling na een lange discussie, waarop deze niet nader te noemen mevrouw zei, ‘ja, dat is wel waar, maar ik ben de leraar.’ Het rijmde mooi maar daar was ook alles mee gezegd.

Er is echter nog iets ergers. Om de eigenwijze gelijk hebbende leerling de kop in te drukken, bestaat er een ultiem middel. Het is berucht en bevreesd binnen de muren van het Bornego College: ‘het gat van de deur.’ Hoe het precies werkt, weet ik niet, maar dat het heel naar is, staat vast. Ik stel me een soort van zwart gat voor, waar, als je er één keer in bent verdwenen, je met geen mogelijkheid meer uitkomt. Deze angstaanjagende doorgang is er trouwens niet altijd, – nee, poeh, gelukkig niet – maar alleen als de docent in kwestie deze oproept met de akelige woorden ‘en als je nu niet ophoudt, is daar het gat van deur,’ waarbij het van belang schijnt te zijn het woordje ‘daar’ ietwat uit te rekken en heel dramatisch met je arm richting de – nu nog onschuldige – deuropening te zwaaien. Ik ben er van overtuigd dat een leraar over zulk soort magische krachten beschikt (ze kunnen namelijk ook van een onmogelijke afstand voelen wat je zegt en ruiken of je je huiswerk gemaakt hebt).

Het gat van de deur als oplossing, een beetje sneu is het wel. Maar ja, je moet wat als leraar. Menig docent geeft toe dat het eigenlijk helemaal niet de bedoeling was leraar te worden, maar dat het een soort van per ongeluk zo gekomen is. En daar zit je dan met je eigenwijzigheid, wat voor ons het gat naar buiten is, is voor hen blijkbaar het gat naar binnen geweest. En iedereen weet het, het gat van de deur, daar is geen ontsnappen aan.

Kladblaadje

Geschreven in de gymzaal. Geen verbeteringen, vers van het kladblaadje.

Tot gisteravond was ik niet echt zenuwachtig voor de examens. Natuurlijk had ik wel af en toe een stressmomentje. Even het inzicht dat het wel héél veel is, dat het bíjna is en dat het dan ook écht moet gebeuren, maar daarna zakte dat inzicht weer weg en was ik niet echt zenuwachtig. TOT ik gisteravond inlogde op Twitter. Alle examenleerlingen stopten al hun examenstress in 140 tekens, die rechtstreeks mijn buik binnenvielen. Ook op Facebook, de radio en tv vlogen de succeswensingen me om de oren. Goed bedoeld, en ook wel aardig, maar dat doen ze met toetsweken nooit en het zorgde dan ook vooral voor het idee dat het allemaal heel serieus is. Eindexamen. Ik zou het liever een ‘ietwat fors uitgevallen toetsweek’ willen noemen. Net had ik mijn eerste examen (Nederlands).

Terwijl ik dit schrijf, zit ik nog in de gymzaal me stierlijk te vervelen (ik wou dat ik twee hondjes was…). Inmiddels nog een half uur te gaan. Ik zou eigenlijk mijn antwoorden moeten verbeteren, alles nog twintig keer doorlezen etc. maar daar heb ik geen zin in en bovendien denk ik dat het weinig toevoegt. Ik weet nu echt niet meer dan de vorige doorleessessie. Ik heb nog wel een d in een t veranderd, een A in een B – levensgevaarlijk, weet ik – meer doe ik niet. En nu schrijf ik mijn kladblaadje vol. Ik schrijf inmiddels steeds kleiner want ik heb m’n ruimte niet echt optimaal benut

Ik vind overigens (nog 20 minuten) wel dat leraren hier heel lief van worden. Mevrouw Louwerse spreekt bemoedigende woorden, meneer Blom brengt koffie en the en mevrouw de Haas – die normaal toch luid met haar rolkoffertje de gang door dendert – loopt op haar tenen de gymzaal uit zodat haar hakjes de grond niet raken

Nee, het geeft een hoop gedoe, maar het is ook wel een grappige bedoening zo’n examen.  

Het originele kladblaadje

Untitled

‘Zou het me lukken om een sonnet te schrijven?’ dacht ik tijdens het leren van Engels. ‘Probeer het maar,’ zei het andere stemmetje in mijn hoofd. En zo had ik voor mezelf een missie bedacht. Op internet zocht ik het rijmschema en het ritme op en begon toen te schrijven. In het begin was het een ongelooflijk gepruts om de goede klemtonen van de juiste rijmwoorden op de daarvoor bestemde lettergrepen te krijgen,  maar uiteindelijk had ik er toch een soort van sonnet uit geperst.

‘Kijk, missie 1 geslaagd :),’ typte ik aan Christy die op dat moment toevallig online was op Facebook. ‘Keurig,’ antwoordde ze, ‘en wat is missie 2?’ ‘Ja, die moet ik nog even verzinnen.’ Het was een moment stil en toen typte ik de gevaarlijke zin, ‘als jij een missie verzint, zorg ik dat het me lukt.’ DOMME TEKST flitste het meteen door m’n hoofd, maar ik nam me voor dat als de uitdaging niet spring van een flat of eet een slak was, ik het net zo lang zou proberen tot het lukte. Mijn buik vulde zich dan ook met spanning toen ik het -normaal gesproken niet zo’n zinderende- zinnetje, ‘Christy is aan het typen…’ zag staan. Ploink, ‘schrijf een schilderij.’

Een poging tot het schrijven van een schilderij

Het gat van de deur

En daar, mijn vriend, is toch het gat der deuren
Het angstaanjagend’ zwart gat van ‘t gebouw
Voor als een leerling niet deed wat hij wou
Het gat om heel je leven te betreuren

Het gat lost alles op, dat is zo flauw
Verdwijn erin, je zult nooit meer  iets zeuren
Dat kan ook niet want na het gat der deuren
Is niets, maar dan ook niets meer, echt van jou

Je zult vast denken, schrijf toch niet zo vaag  
Maar weet de leraars wil is altijd wet
Iets losser, ik, geloof me, deed het graag

Maar diepe angst maakt dat ik schrijf zo net
Ik schiet nu op, het moet nog af vandaag
Dat strakke, strenge, strikte ‘ sonnet

Het f-woord

Een tijdje geleden heb ik het besloten. Ik ben principieel nergens fan van. Het was een grootse beslissing die niks in mijn leven veranderde omdat ik nooit ergens fan van ben geweest. Dat wil ik graag zou houden. Het komt vooral ook door het woord. Fán, je wilt toch niet ergens fan van zijn. Bij fans denk ik aan hordes gillende meisjes die flauwvallen als ze een handtekening van Justin Bieber krijgen, aan vrouwen van vijfenveertig met een ‘I♥Robbie’ T-shirt, en aan meiden die op elke Instagram foto van Nick en Simon reageren en steevast eindigen met ‘PS Simon, je bent zóó knap’.
Neehee, ik houd me verre van de fans op deze aardbol. Dat neemt niet weg dat ik geen favoriete zanger heb. Integendeel, al sinds jaren luister ik naar Jack Johnson, kijk ik interviews met hem en gebruik ik Google Translate om de – overigens vaak briljante – songteksten te begrijpen. Ik heb zes albums in mijn kast liggen en heel wat gedownloade liedjes op mijn computer, en  ik heb – zelfs dat – af en toe een foto van hem als achtergrond op mijn computer. Maar waag het niet me fan te noemen. Ik bén ér géén fán ván.
Net zoals ik ook absoluut geen fan ben van Wie is de mol?, een  fantastisch programma met een geweldig concept, leuke deelnemers, schitterend camerawerk  en  briljante montage. Echt. Het is het enige televisieprogramma dat ik volg, maar – voor de duidelijkheid – ik ben geen fan.
Het is zo jammer dat het f-woord zo’n nare bijsmaak heeft gekregen want wat ben ik dan? Synoniemen.net geeft een aantal opties.
‘Bewonderaar’? Klinkt een beetje eng. ‘Supporter,’ het is geen voetbalclub. ‘Freak,’ mwoah, ‘fanaticus,’ nee. Het enige woord wat er tussenstaat en geen bijsmaak heeft is ‘ventilator,’ maar dat dekt niet echt de lading.
Ik zou zelf een woord kunnen bedenken, maar zodra mensen het gebruiken klopt de betekenis niet meer. Daarom heb ik besloten, vlak na het moment dat ik besloot nergens fan van te zijn, dat wat ik wel ben geen naam te geven. Want – om maar even iets griezeligs met een verkeerde bijsmaak te zeggen – hier schieten woorden te kort. Hwel.

Rollator

Ontroering toen ik deze man zag schaatsen. Voetje voor voetje. Ik weet zeker dat hij vroeger de elfstedentocht nog heeft geschaatst. Kapot was ie er gisteren van dat het er dit jaar geen tocht gehouden zou worden. Maar vanochtend werd hij wakker en zei tegen zijn vrouw, ‘ik ga schaatsen vandaag.’ Z’n vrouw glimlachte, ‘je kunt toch nauwelijks lopen, Willem, dat gaat echt niet meer, jongen.’ Maar Willem liep naar de slaapkamer. ‘Ik kan toch lopen met een rollator,’ antwoordde hij terwijl hij zijn diktste trui uit de kast trok. Met zijn schaatsen in een oude boodschappentas en grote sneeuwlaarzen aan liep hij de deur uit. Hoofschuddend keek zijn vrouw hem na, terwijl hij door het tuinhekje liep. Maar Willem ging schaatsen. Met een rollator dan wel, maar hij gíng schaatsen. En hij genoot er net zo van als vroeger. En toen zijn vrouw hem na een tijdje achterna kwam met een thermoskan vol warme koffie was hij de gelukkigste oude man op aarde.