Voorprettaal

Vraag: wat is er leuker dan pret?
Antwoord: voorpret.

Het is natuurlijk weinig mindful-living-in-the-moment-happinez van me, maar soms verdenk ik mezelf ervan meer voorpret dan reguliere pret te hebben. Qua kwantiteit sowieso, voor één dag leuks kun je weken aan voorpret ervaren. Hoe langer de in het vooruitzicht gestelde pret duurt, hoe eerder je met verheugen mag beginnen.

In de zomer ga ik twee weken met met mijn broertje interrailen door Oost-Europa, en ik kan je zeggen: de voorpret is reeds in hevige mate aangevangen.

In deze context is er een talige constructie waar ik een groot voorstander van ben. Namelijk: de morgen-zijn-we-nu-constructie. Stel, je gaat morgen met de trein naar Berlijn. De dag van tevoren kun je dan om 7.00 uur heel goed tegen je reispartner zeggen: “Morgen zitten we nu in de trein.” En dan om 15.00 uur: “Morgen zijn we nu op Berlijn Hauptbahnhof.”

Je zou denken dat het makkelijker kan. Je kunt ook zeggen: “Morgen zijn we in Berlijn” of “Morgen zijn we om 15.00 in Berlijn.” Maar zo werkt het niet. Dat is gewoon een droge mededeling. Nee, dan de morgen-zijn-we-nu-constructie (ook beschikbaar in volgende-week-zijn-we-nu en volgende-maand-zijn-we-nu-variant). Die is er niet om informatie te verschaffen, die is er om te zeggen: “stel je eens voor”, “het is bijna zover” en “ik kan niet wachten” ineen.

De morgen-zijn-we-nu-constructie is de vergrammaticalisatie van de voorpret.

Mijn rijbewijs

“Heb je je rijbewijs al?” vroeg iemand. Nog los van de inhoud (nee juh, ik vond een skelter al lastig, ik houd van treinen, ik woon in Amsterdam), moest ik lachen om deze zin.

De meeste mensen die willen weten of je bevoegd bent om te rijden, stellen de vraag precies zo. Of je ‘je rijbewijs al’ hebt. Er is iets vreemds met die zin aan de hand.

Sowieso het ‘al’. ‘Al’ suggereert dat – als het niet al zo is – het sowieso nog gaat gebeuren. En de bedoeling is. Vergelijk: “Heb je die man vermoord?” En: “Heb je die man al vermoord?” Terwijl, wie weet neem ik wel nooit autolessen, of ik haal ik nooit m’n examen.

Maar, eerlijk is eerlijk, ‘al’ kan ook weg. Mensen zeggen ook: “Heb jij je rijbewijs?” Is nog steeds vreemd. Want het echt vreemde is het ‘je’ van ‘je rijbewijs’. Dat zeggen de meeste mensen. In de niet-representatieve steekproef die mijn leven is, hoor ik significant meer mensen spreken over ‘je/mijn’ rijbewijs dan over ‘een’ rijbewijs. Ook als er van dat hele rijbewijs helemaal geen sprake is.

Voor mij klinkt de vraag “Heb je je rijbewijs al?” toch een beetje alsof het ding in een la van een middelgroot gemeentehuis voor me klaarligt. Voor-, tweede en achternaam erop, pasfotootje erbij, te wachten op het moment dat ik toch eindelijk eens slaag voor m’n rijexamen en het aan mij overhandigd kan worden.

Het maakt het ook een beetje sneu dat ik geen aanstalten maak tot rijlessen. Mijn rijbewijs ligt daar maar. Raakt steeds verderop onderop. Tot ze aan het eind van mijn leven moeten concluderen dat het daar al die tijd voor niks lag. “Ze heeft haar rijbewijs nooit gehaald.”

Door het bos de bomen

Iemand had mij gevraagd een column te schrijven. Het moest gaan over Nederlandstalige liedjes, want daar zijn er veel van en ik luister ze graag. Degene die het me vroeg zat bij een vereniging in Groningen waarvan de leden er prat opgingen dat ze niet van Nederlandstalige muziek hielden. Gewoon niet. Tussen Frans Duijts en Paul de Munnik maakten ze voor het gemak geen onderscheid. Dat er muziek zou kunnen bestaan die ze niet kenden, kwam niet in ze op. Voor hen was het Nederlands geen taal die ze zelf spraken, maar een genre, dat stond voor slechte smaak, bekrompenheid en woorden die onmogelijk poëtisch konden klinken. De meeste van hen studeerden een vreemde taal of volgden hun studie toch op zijn minst in het Engels. Zij waren mannen (m/v) van de wereld en lieten dat graag merken middels hun volhardende doch naïeve minachting voor het Nederlands.

En of ik ze even wilde vertellen dat ze fout zaten. Wilde ik wel. Ik wil graag uitleggen dat het raar, onnodig en vooral ook een beetje zielig is je eigen moedertaal zo te verachten. Dat de aanname dat de ene taal in essentie mooier is dan de andere, een misverstand is. Dat je net zo goed mooie, grappige, verrassende of ontroerende teksten kunt schrijven in het Nederlands. Met voorbeelden, veel voorbeelden. En dat het belangrijk is jezelf en je land niet te serieus te nemen, maar dat je in dezelfde val trapt als je zonder enkele ironie alles wat Nederlands is per definitie veracht.

Dat schreef ik allemaal op. In mijn laatste zinnen vatte ik samen dat het van een vreemd soort arrogantie is om open te staan voor de volledige brei aan anderstalige muziek, maar eventuele Nederlandstalige parels per definitie geen aandacht te gunnen. ‘Dan zie je’, zo schreef ik op, ‘door het bos de bomen niet meer.’

Ik geef toe, de nieuwe Drs. P. ben ik niet, maar ik vond het zelf best leuk gevonden. De redactie van het verenigingsblad dacht daar anders over. Of meer voor de hand liggend, dacht daar überhaupt niet over. Zonder met mij te overleggen verbeterden ze de zin naar ‘Dan zie je door de bomen het bos niet meer.’ Weg grapje. Weg betekenis. Weg mijn zo zorgvuldig geconstrueerde betoog.

Sindsdien heb ik het min of meer opgegeven andersgestemden met argumenten te overtuigen van hun ongelijk. Alleen de guerrillatactiek wil ik nog wel eens gebruiken, door anderen onverwacht te confronteren met een mooie zin. Ik ben zo moe, pak jij even mijn biezen? BAM.

Stemvorkwoorden

Oké, ik moet het toegeven, er waren dingen die ik als kind geloofde waar ik nu wel eens mijn twijfels bij heb. Sinterklaas bijvoorbeeld. Dat mijn vader het nummer van Beatrix in zijn telefoon had. Dat mijn opa en oma beschikten over iets met de naam ‘poeperoetsj’ waar ik mee te maken kon krijgen als ik me niet gedroeg. Maar ik was niet achterlijk. Er waren dingen die te ver gingen. Waar ik, in tegenstelling tot mijn leeftijdsgenoten, het complot doorzag.

Een van mijn heldere moment was tijdens de muziekles in groep vijf. Samen met meester Yme studeerden we liedjes in. I like the flowers, Fietsie foetsie is mijn fietsie, dat soort werk. Elke keer voordat we een lied inzetten, haalde hij een metalen voorwerpje tevoorschijn waarmee hij op de tafel tikte en dat hij vervolgens bij zijn oor hield. Hij keek er heel geheimzinnig bij. Met het ding kon hij horen op welke toon hij moest beginnen.

Haha. Daar trapte ik dus niet in. Ik moest erom lachen dat de andere kinderen in de klas het geloofden, want hier was ik toch net een tikkeltje te pienter voor. Een stemvork. Alleen de naam al maakte het niet bijster geloofwaardig. Je kunt de zee niet in een schelp horen en al helemaal geen muziek in een metalen stokje.

Och, wat vond ik mezelf scherpzinnig.

Nog steeds kom ik zo nu en dan tot zo’n ontdekking. Blijkt iets opeens echt te zijn, terwijl ik altijd heb gedacht dat het thuishoorde in de categorie kabouters, lurven, Sint Juttemis. Tadzjikistan bijvoorbeeld. Is dus echt een land. Bacillen, is helemaal geen door kleuters verzonnen woord. Aeroflot is daadwerkelijk een luchtvaartmaatschappij. En pas toen de kranten op 24 april dit jaar meldden dat Chriet Titulaer was overleden, kwam ik erachter dat dat toch geen typetje van Koot en Bie was, maar een onvervalst mens mét een carrière en zonder plakbaard.

Ik houd een lijstje bij met dit soort zaken. Het lijstje groeit gestaag. Ik noem het mijn stemvorkwoorden.

Graag geen flauwekul schrijven

Bij wijze van bijbaantje schrijf ik af en toe teksten voor een contentbureau. Je moet je daar niet teveel van voorstellen, het zijn vaak teksten die niemand leest, maar waar, stel dat er toch eens iemand het leest, niet al te veel onzin in moet staan. Het zijn de teksten die je vindt als je bij webshoppagina’s helemaal naar beneden scrollt of op blogs van websites die puur en alleen bestaan omdat de website dan voller is. Geen teksten om te lezen dus, maar teksten om gevonden te worden op Google.

Het feit dat ik geen publiek heb, maakt niet dat het niet ontzettend leuk is om te schrijven. De pret begint al bij de briefing van de opdrachtgever. Zo zijn er opdrachtgevers die geen flauw idee hebben wat ze aan het doen zijn. ‘Gebruik een specifieke woordenschat. Gebruik geen specifieke woordenschat’ is een veel gebezigde opdracht. Zo werkt het natuurlijk niet, maar het geeft niet. Het zijn de opdrachtgevers die doorgaans niet heel veeleisend zijn. Soms vraag ik me af wat er zou gebeuren als ik gewoon het lorem ipsum zou inleveren.

Veel erger zijn de opdrachtgevers die niet weten wat ze vragen. ‘Schrijf een tekst van 300 woorden met daarin 25 x “naam bedrijf”, 20 x het keyword “Hamburg”, 15 x het keyword “autoverhuur” en 10 x het keyword “autoverhuurbedrijf”.’ En dan om een revisie vragen met het commentaar ‘de tekst leest niet heel prettig, maak de tekst prettiger leesbaar.’ ‘NATUURLIJK LEEST DE TEKST NIET PRETTIG IDIOOT’ typ ik dan. Ik verzend nooit, ik herschrijf de tekst en plak mijn ergernis in het mapje voor het moment dat ik deze blog ga schrijven. Memorabel was ook de keer dat ik van een wielrenwebshop de opdracht kreeg om een tekst te schrijven met het onderwerp ‘fietsonderdelen’. Tot drie keer toe kreeg ik het commentaar ‘de tekst is erg algemeen, maak de tekst specifieker’. Drie keer paste ik één woord aan en leverde de tekst weer in. Toen werd hij geaccepteerd. ‘Hartelijk dank. Precies zoals we verwacht hadden!’ stond erbij geschreven.

Favoriet zijn bij mij de opdrachtgevers die ietwat hulpeloos overkomen. Ik schreef eens teksten over fitnessapparaten en proteïneshakes. In de briefing stond: ‘Geen “lieve” taal zoals “wees lief voor uw rug.” De doelgroep is namelijk de krachtsporter.’ Ik schreef een heel stoere teksten met stoere woorden. ‘Eitwitrijk’ bijvoorbeeld, en ‘spiermassa.’ Dat was goed. Maar het leukst is mijn allerfavorietste opdrachtschrijver, helaas zonder naam, die in elke briefing zet: ‘Graag geen flauwekul schrijven, want directeuren moeten dit lezen.’ Ik vind dit zo onwaarschijnlijk grappig (echt onredelijk grappig) dat ik nu ik het opschrijf weer hardop lach, terwijl ik de briefing toch al zo’n tien keer heb doorgenomen. ‘Graag geen flauwekul schrijven, want directeuren moeten dit lezen.’ Het roept zoveel vragen bij mij op. Mag ik anders wel flauwekul schrijven? Zijn het alleen directeuren die het doorhebben als je flauwekul schrijft? Wat zijn precies ‘directeuren’, wat is dat voor groep? En ben jij er misschien een beetje bang voor?

Verder wordt mij regelmatig gevraagd spatiefouten (vakantie huisje) en spellingfouten te maken (‘helicopter met een c is perfect!’), komen er auteurs bij mijn teksten te staan die ík niet ben en schrijf ik teksten waarvan ik niet wist dat ik het in mij had. Een blog over Chardonnay voordat ik ooit een slok wijn had gehad, een übertrendy tekst over Calvin Klein-onderbroeken vol met English words omdat dat volgens de opdrachtgever stylish overkomt. En, sinds kort, hele reeksen productomschrijvingen van dildo’s, vaginale balletjes en opblaaspoppen. Super netjes en informatief allemaal, want het is voor bol.com, maar toch heb ik naderhand maar even mijn internetgeschiedenis gewist. Om gênante situaties te voorkomen. ‘Ik kan het uitleggen!’

Inmiddels schrijf ik er niet zo vaak meer voor omdat ik een vakantiebaan heb bij de Heerenveense Courant. Gelukkig kwam ik er vandaag achter dat ik niet bang hoef te zijn dat de grappige situaties verdwijnen. Ik had een mail van een vrouw die een heel (slecht geschreven) stuk over cavia’s* had gemaakt. Dat mocht niet in de krant van ons. Waar ik niet aan dacht toen ik antwoordde dat ‘het niet helemaal past binnen het soort artikelen dat we normaal gesproken in de krant plaatsen en dat het dus niet gepubliceerd zal worden’, was dat mijn telefoonnummer standaard onder mijn mailtjes staat. Vandaag werd ik gebeld. Ze kwam vertellen dat ze toch wel heel erg jammer vond. ‘Want cavia’s zijn wel een heel actueel onderwerp, ook in Heerenveen.’

*Wegens privacyredenen is het diersoort gefingeerd.

Maar éigenlijk is het al morgen

Morgen in het Koningsdag (door mij steevast uitgesproken als koninginneeuhkoningsdag), dus vanavond is het Koningsnacht. Ik zal me daar verder niet te veel over uitlaten (leve de Farao!), maar wel wil ik het even hebben over iets wat onvermijdelijk gaat gebeuren. Iets dat überhaupt onvermijdelijk is als groepen vrienden samen feestvieren en zo de grens van 0:00 passeren. Het betreft de volgende situatie:

Het is een uur of 04:00, een dronken vriendengroep staat licht versuft bij de Febo, lauw broodje kroket in ene hand, plastic beker bier in de andere hand.
Vriend 1: Oh, man, en ik moet dus morgen al om elf uur werken hè.
Vriend 2: Je bedoelt vandaag. Het is al twaalf uur geweest dus het is vandaag.

Het broodje kroket kan best een frikandel of een bamischijf zijn, de tijd, de plaats, de mensen, het maakt allemaal niks uit. Als iemand het over ‘morgen’ heeft terwijl het technisch gezien al ‘vandaag’ is, is er altijd iemand die, met een kop alsof ie iets heel intelligents zegt, antwoordt dat het éigenlijk vandaag is. Waarom doen mensen dat? Dat hoeft toch helemaal niet? Het zijn vast dezelfde mensen die ‘ja’ antwoorden op de vraag of ze een glas willen aangeven en je dan heel triomfantelijk aankijken. Het is irritant, volstrekt onorigineel, maar bovendien ben ik het er absoluut niet mee eens.

Ik heb de volgende pragmatische opvatting over het woord ‘morgen’: Het is pas de volgende dag als je geslapen hebt. Dus als je het om vier uur ’s nachts over ‘morgen’ hebt, betekent dat ‘zodra ik wakker word’, al dan niet met knallende koppijn. Er zijn twee uitzonderingen op deze regel.
1. Als je de hele nacht doorhaalt en dus niet gaat slapen. In dat geval is het ‘morgen’ zodra normale mensen opstaan en aan hun dag beginnen.
2. Verjaardagen. Op verjaardagen is het toegestaan iemand om twaalf uur te feliciteren. Dat is niet zo consequent, maar wel gezellig. (Maar ook dan: ‘morgen’ betreft dan nog steeds je verjaardag. Fijn hè?)

Ik stel voor dat iedereen hier aan mee doet. Vanavond is een mooie avond om er mee te beginnen.

Máxima, nee

Nare dingen in een fijn leven

Het Nederlands een lelijke taal

Een week gevoel van medelijden maakt zich van mij meester als ik iemand weer eens hoor zeggen: ,,Maar het Nederlands is toch een heel lelijke taal?’’ Ik snap niet waar het vandaan komt dat Nederlanders zo’n buitenproportionele afkeer hebben van hun eigen taal. Dat vind ik niet eens per se heel erg, eerder jammer (ik ben niet bóós, ik ben teléúrgesteld), want wat hebben ze ongelijk. En wat verdrietig dat ze dat zelf niet door hebben.

Gelukkig houd ik wel van onze taal en beleef ik daar bespottelijk veel plezier aan. Zo houd ik bijvoorbeeld een lijstje bij van mooie en lelijke woorden. Moet wel even het misverstand uit de wereld geholpen dat lelijke woorden geen woorden zijn met een vervelende betekenis. Zij die zeggen dat ze, ik noem maar iets, ‘gedoogpolitiek’ een lelijk woord vinden wantrouw ik. Niet omdat ze waarschijnlijk iets tegen gedogen hebben, maar omdat ze niet begrijpen dat een lelijk begrip niet hetzelfde is als een lelijk woord.

“Ik ben niet bóós, ik ben teléúrgesteld”

Om maar even een voorbeeld te geven, ik vind ‘naar’ een mooi woord. Dat komt door de klank. ‘Naar’ klinkt ook echt naar. Je kunt zeggen dat iets vervelend is, of irritant, maar dat is echt iets heel anders dan NAAR. De bus missen is vervelend, dat de wifi het steeds niet doet irritant, maar als je op een stortregenachtige herfstdag op een nat zadel moet gaan zitten, terwijl je jas ook al doorweekt is en je een keelpijn op voelt komen, dan is dat naar.  Zodoende houd ik zelf een lijstje bij met ‘nare dingen in een fijn leven’ waar naast ‘op een nat zadel gaan zitten’ en ‘keelpijn voelen opkomen’ ook ‘de wekker’ en ‘de natte sjaal’ staan. Het lijstje groeit gestaag, er zijn niet veel dingen in een fijn leven die precies bij dit mooie woord passen.

Lelijke woorden op mijn lijstje zijn ‘beige’, ‘orgel,’ ‘zalm’ en ook het jeuk veroorzakende ‘crea-bea’ en het afgrijselijke ‘slufter’ (zeker in combinatie met een slissende aardrijkskunde lerares geen aanrader). Andere mooie woorden zijn ‘wortel,’ ‘bedachtzaam,’ ‘pietenpak,’ (ritme van de Radetzky Mars) ‘wildbreien,’ het voorvoegsel ‘bere-‘ (serieus, alles met bere-  klinkt gezellig, zelfs ‘berechagrijnig’) en ‘belabberd’.

Het lijstje met mooie woorden is uiteraard langer, want ik houd van onze taal. Had het niet zo’n ontzettende Rita-Verdonk-associatie, dan zou ik zeggen dat ik ‘trots op Nederlands’ was. En zij die het Nederlands lelijk vinden moeten zich in een hoekje gaan zitten schamen, of misschien gewoon beter opletten. Voor hun eigen bestwil ook, want elke dag moeten praten in een taal die je veracht, dat lijkt me een typisch gevalletje van ‘naar’. Desalniettemin. Verkneukelen. Nurks.

Om over de leuke dingen die je met taal kunt doen nog maar te zwijgen. Daar schreef ik vorig jaar iets over. Met dingen.

Alles is heftiger

Het was een vrijdag dat ik de introductiedag had van mijn studie. Ik weet het nog goed. Het was eng, want ik moest met de bus en ik wist niet welke bus. Ja, de 315 (spreek uit ‘drie-vijftien’), maar waar die precies ging en waar ie dan precies zou stoppen en hoe laat precies, dat wist ik niet. Ik ging nooit met de bus en ik vond het spannend. Nu is alles anders. Nu spreek ik ook achteloos over de drie-vijftien alsof ik weet waar ik het over heb. Dat ik vanochtend per ongeluk in de drie-tien naar Drachten zat, doet er niet toe. Samen met Rhanna stapte ik over in Heerenveen oost, dat is cool.
In Groningen fietste ik richting de Vismarkt, die route kende ik een beetje van de Keiweek, en toen wist ik ook ongeveer het Academiegebouw te bereiken. Aldaar vond ik anderen die ook de weg kwijt waren en samen liepen we ‘even’ naar de goede zaal. En maar krampachtig proberen niet al te ik-ben-verdwaald uit onze ogen te kijken. Na een lange weg door het doolhof vonden we een zaal met andere mensen die de zaal ook gevonden hadden. Het was een leuke dag en het begin van alles.
Bij een nieuw leven (want hé, dat mag je misschien niet toegeven, maar het is echt wel anders dan de middelbare school) hoort ook een nieuw woordgebruik, om over de hele manier van praten nog maar te zwijgen. Een van de belangrijkste regels is dat je niet naar school gaat maar naar college. Dat komt op hetzelfde neer hoor, alleen gaat voor en na je college geen bel. En daarbij klinkt college natuurlijk een stuk stoerder. Je zit ook niet in een klas. Nee, je zit in een werkgroep. Je hebt geen leraar, maar een docent. Je hebt geen toetsen, maar tentamens. En dan het aller-allerbelangrijkst: je bent geen leerling maar een STUDENT. Alles is heftiger, alleen al in de benaming.
Er zijn studenten die die heftigheid proberen door te voeren in al hun zinnen. Er is iemand die regelmatig vragen stelt bij een college. Lang was ik in de veronderstelling dat het hele moeilijke en intelligente vragen waren, maar kort geleden kwam ik tot een ontdekking. Het zijn helemaal geen intelligente vragen, het zijn heel dómme vragen (of in ieder geval irrelevant), verpakt in hele moeilijk woorden. Je kunt denken aan iets als het volgende: ‘u heeft zojuist uiteen gezet dat in het geval van x y zich voordoet, nu vroeg ik me af in hoeverre dit wellicht ook het geval zou kunnen zijn in een andere situatie’ (bedoeld wordt: kan het ook anders?) En niet alleen bij het vragen stellen, ook bij het geven van antwoorden in werkcolleges signaleer ik deze neigingen. Regelmatig mislukt dat net en klinkt het heel ik-speel-groot-mensachtig.
Waarom dat precies is, dat iedereen zonder iets af te spreken opeens overal andere woorden voor gebruikt, weet niemand. Het hoeft niet, maar we doen het wel. En allemaal zo achteloos hè, alsof we allang de zin van het leven begrijpen.
Je kunt er niet omheen, want als je er niet aan mee doet, is het, nou ja, raar. Alhoewel, we hebben één docent (kijk, ik doe het ook) die standaard, als wij mompelend doch overtuigend antwoord hebben gegeven op een vraag van hem, met een brede grijns uitroept: ‘goed zo klas!’ Hij is dan ook meteen het allersympathiekst. 

Kus – kussen – kussens

Ooit, lang lang geleden in mijn eigen slaapkamertje, kwam ik tot de ontdekking dat het woord kussen iets raars had. Het kon namelijk twee dingen betekenen. Het kon het meervoud van kus zijn, één kus, twee kussen, maar het kon ook gewoon enkelvoud zijn: namelijk dat fijne zachte ding dat ofwel op je bed ofwel op de bank ligt. Het enkelvoud van kussens zeg maar. Ik weet wel zeker dat ik op het moment van de ontdekking de woorden enkelvoud of meervoud niet kende, maar dat kus-kussen-kussens een grappig rijtje is, wist ik wel! Hilariteit alom in het slaapkamertje van Lotte en ik besloot dat het dan ook meteen met mijn knuffel en levensgezel Bert te delen.

‘Ja, goedendag, met Lotte, ik heb nou toch een ontdekking gedaan!’

Misschien had ik het toen al kunnen weten. Misschien had ik toen al in de gaten moeten hebben dat ik gedoemd was van taal te houden. En het is fijn om van taal te houden, je hoort het namelijk dagelijks om je heen. Ik ben dan ook (gelukkig niet zeg, pfoeh, nee) niet het type dat tranen voelt opwellen, zich alleen voelt in de mensenmassa van taalgebruikers en zich afvraagt waar het nou toch heen moet met de wereld en hoe het ooit goed kan komen als de mensheid niet eens de d/t-regel kan onthouden, bij het lezen van de krantenkop ‘bejaarde vrouw misleidt’. Nee, dan glimlach ik, en zie ik heel erg grappige dingen voor me.

Heel wat jaren later, toen ik al lang en breed op het Bornego zat en ik weer ergens tot de ontdekking kwam dat kus-kussen-kussens een leuk rijtje was, bedacht ik me dat er wel eens meer van dit soort woordrijtjes konden zijn en besloot ik ze op te schrijven. ‘Ik spaar woorden,’ zei ik tegen Froukje, die naast me zat en me hardop (en ze was niet de enige) uitlachte, want ja, wie spaart en nou woorden. Maar toen ik uitlegde wat voor woorden ik dan precies spaarde (want je moet wel begrijpen, je kunt niet gewoon woorden in het wilde weg sparen), werd ik geholpen. In een paar lessen tijd kwamen we tot dit rijtje:

Mijn bescheiden lijstje.

Wat heb je hier nou aan? Nou, niks, nee echt helemaal niks. Behalve plezier dan, maar dat geldt vaak als niks. Zulk soort dingen vind ik gewoon leuk en dat heb ik vaker.

Ik was altijd in de veronderstelling dat ik dit zelf bedacht had. Een bekend fenomeen onder kleine kinderen, geloof ik. ‘Mama,’ zei ik als peuter tegen mijn moeder, ‘als ik honger heb en ik zie lekker eten, dan krijg ik spuug in mijn mond.’ Waarheid als een koe en helemaal zelf bedacht. Nou heb ik het kuskussenkussenrijtje ook echt zelf bedacht, maar ik ben niet de enige. Een paar dagen geleden kwam ik namelijk deze tweet tegen.

Elf uur geleden was er in ieder geval iemand op de aardbol met dezelfde pret als ik.

Enig googlewerk later kwam ik tot de ontdekking dat dit fenomeen een naam heeft: ‘overtreffende meervoudstrap’ en zelfs een Wikipediapagina. Op de pagina stonden nog een paar nieuwe, die ik zelf nog niet bedacht had, en dat maakte me stiekem ietwat blij. Er stond zelfs een link naar een vermeende volledige lijst van overtreffende meervoudstrappen. Dat maakte me iets minder blij, want ja, nou kon ik ze zelf niet meer bedenken. Iets later bedacht ik me echter dat dat dus betekent dat er nog minstens één ander op de aardbol is die deze woorden spaart. Geweldig.

Zo’n Wikipedia staat toch voor een stukje bestaansbevestiging hè.

De volledige lijst, inclusief twijfelgevallen en fonetische varianten.

Nu zou ik misschien kunnen zeggen dat er twee soorten mensen zijn, mensen die hier de lol van inzien en mensen die zeggen ´what the fuck ben je aan het doen met je leven´. Voor allebei valt wat te zeggen, maar de eersten hebben gelijk. Niet omdat het zo is, maar omdat ik nou eenmaal gedoemd ben om van taal te houden. En hé, ik hoop dat jij ook moest glimlachen bij de het lezen van het feit dat er zelfs rijtjes van vier (!) bestaan (w – wees – wezen – wezens).

Kus, kussen, kussens,

Lotte