Over die keer dat ik al mijn goodreadsratings verwijderde (en hoe dat backfirede)

For English, click here.

Het duurde zeker een half uur. Eén voor één klikte ik alle boeken aan die ik ooit op Goodreads als ‘gelezen’ heb aangeduid, ik verwijderde mijn rating, zodat alle sterretjes verdwenen, zette het vinkje bij ‘add to my update feed’ uit, zodat mijn Goodreads-vrienden geen 188 meldingen zouden krijgen, en sloeg de wijziging op. En dat dus bijna 200 keer. Waar nodig zette ik de boeken nog even op de juiste ‘boekenplank’: romans bij de romans, gedichten bij de gedichten. Het was rustgevend om zo door mijn digitale boekenkast te scrollen. Ik luisterde ondertussen muziek, ik dacht weer even aan de boeken die ik las en bovendien voelde het als een daad van verzet.

Vanaf dat ik een account maakte op het boeken-social-medium, heb ik braaf elk gelezen werk voorzien van 1 tot 5 sterren. Gedachteloos, omdat het een optie was, en het compleet voelde. 1 ster gaf ik eigenlijk nooit (wie ben ik om een boek zo kut te vinden?), 5 sterren ook niet (het moet wel speciaal blijven). 2 alleen bij hoge irritatie, 3 vond ik ook maar ingewikkeld. 4 sterren. Ik gaf eigenlijk altijd vier sterren. Omdat ik sterren geven ongemakkelijk vind. Een boek kan je om zoveel redenen wel of niet aanspreken, dat past helemaal niet in een icoontje. En bovendien, ik wil mijn boeken helemaal niet raten. Waarom moet alles beoordeeld? En waarom in vredesnaam door mij?

Nu heb ik dus een ratingloze Goodreads. De boeken staan geborgen in een rijtje. Het voelt goed en opgeruimd. Ik wil niet zeggen dat ik ervan genoot, maar tevreden met mezelf was ik. Tot ik begon aan het boek dat ik nu lees. Nu besef ik dat ik mezelf in de principiële nesten heb gewerkt.

Ik lees Tim Key’s ‘He used thought as a wife’ (wat een titel!) en ik geniet in bespottelijk grote mate. Tim Key is een Britse dichter en comedian en dit boek is een dikke bundeling van gedichten en gesprekken. Het is opgedragen aan ‘all those who got involved with the lockdown’. Een in absurde teksten verpakt verslag van lockdown I, met alle eenzaamheid en gekte van dien. De teksten zijn bij vlagen belachelijk, maar net zo goed grappig en ontroerend. In de aanloop naar de eerste lockdown vraagt zijn moeder ‘Well, are we locking our doors ourselves or are they coming round in a truck and locking us in from the outside with new locks?’

Ik ervaar vreugde bij het lezen. Dat klinkt misschien wat algemeen, maar ‘vreugde’ is volgens mij niet een typische leeservaring. Nu is het vreugde. Ik grinnik vaak hardop, lees veel een tweede keer en heb vaak de neiging stukjes te delen met anderen. Ik deel vrij vaak stukjes met anderen. Ik loop er de hele dag zo’n beetje aan te denken. In principe zou ik zeggen dat niemand zit te wachten op boeken over de lockdown, – ik voel een weeïge afkeer bij elke reclame voor nog een coronacolumnbundel – maar dit boek werkt. Het absurdisme creëert een afstand die lucht geeft. Het wordt er vreemder, maar ook oprechter van. Het is extreem grappig. En een merkwaardig soort troostend.

Qua uiterlijk is het ook erg prettig. De vormgeving is gedaan door de ‘sickeningly talented’ Emily Juniper. Ik houd het boek graag vast. Prachtig design, mooi papier, beste kleur blauw. Ik blader er soms zomaar doorheen. Ik neem het mee van de woonkamer naar de slaapkamer en andersom, ook als ik niet van plan ben erin te gaan lezen.

Mocht ik geen slaaf zijn van mijn eigen literatuurkritische (?) keuze, gaf ik dit boek met volle overtuiging 5 sterren. Waar moet ik nu heen met mijn ziekelijke enthousiasme?

Koop het boek. Word vriendjes op Goodreads.

Mag het iets literairder?

Ondertussen op Whatsapp
Ik: ‘Het is gedichtendag en nu overweeg ik toch een stukje te schrijven. Ik doe het niet.’
Wouter: ‘Waarom niet?’
Ik: ‘Ik ben geen boos persoon. En wat kan die hele vent op Facebook me nou schelen.’

Een beetje context. Een paar dagen terug zat ik vredig op Facebook te scrollen toen ik het gedicht ‘Nederland’ zag van Lieke Marsman, onze verse Dichter des Vaderlands. Ik had het al eerder gelezen, want het stond de dag ervoor op de voorpagina van de NRC en het werd enthousiast rondgetwitterd. Ik vond het mooi. Nu werd het gepost in een niet-nader-te-noemen* besloten Facebookgroep. De eerste reactie was van een man die schreef ‘Mag het iets literairder?’

Nou, wat blijkt, die ‘ik ben geen boos persoon’ van mij is een leugen. En dat ‘wat kan die hele vent op Facebook me nou schelen’ ook. Ik vind het teleurstellend van mezelf te ontdekken, want ik zie mezelf graag als onboos. Maar de screenshots die ik naar drie verschillende mensen stuurde, met bijbehorende lange tirades, doen anders vermoeden. Eén vriendin reageerde met ‘Hahaha ik weet dat jij hier boos van wordt’. Helemaal out of character was het dus niet.

Waarom word ik hier zo boos van? Welnu, ik voel me aangevallen. Ik vond dit gedicht mooi, en het voelt alsof iemand anders dat teniet wil doen. Op zich heeft Harry-van-Facebook helemaal niks te zeggen over wat ik mooi vind, maar hij raakt een gevoelig punt. Over het algemeen houd ik van spreektalige, ogenschijnlijk simpele gedichten. ‘A pedestrian lay in his bed’, vind ik een prachtige openingszin van een gedicht, en ontroert me serieus. Maar na jaren van gesprekken over gedichten, lezen van recensies en vakken over poëzie-analyse met pretentieuze medestudenten, heb ik het sluimerende gevoel dat dat niet goed genoeg is. Dat een gedicht niet telt als het niet super ‘literair’ is (wat dat dan ook maar moge zijn).

Nu kan ik dat alles voor mezelf nog wel verdragen (daar ben ik werkelijk hard in), maar ik merk dat dit idee breder verspreid is, in de samenleving en zo, en dat vind ik erg. Als ik al het gevoel heb dat de wereld van de poëzie ver van me afstaat, moet dat voor anderen nog veel erger zijn. En gelukkig weet ik nog net genoeg van gedichten om te weten dat dat heel erg zonde is.

Ellen Deckwitz legde ooit in een artikel uit waarom dichters niet ‘gewoon’ opschrijven wat ze bedoelen: omdat ze precies opschrijven wat ze bedoelen. Ik vond dat een briljante uitleg. Een gedicht is een kunstwerkje waarin heel precies een bepaald gevoel, situatie, emotie wordt geschetst. Dat kan met halve zinnen, obscure referenties en gelaagde vergelijkingen, maar ook met ogenschijnlijk plompverloren zinnen of zelfs (houd je vast) ritme en rijm. Beide kan een lezer raken, in de war brengen, ontroeren. Dus ik vind het problematisch als er van sommige emoties gezegd wordt, ‘maar die zijn onterecht’.

Muziek, koffie, toerisme heeft ook snobs, maar ik ben niet bang dat mensen daardoor geen muziek meer durven te luisteren, koffie durven te drinken of op vakantie durven te gaan. Bij poëzie echter lijkt elk beginnend enthousiasme in de kiem gesmoord te worden door mensen die op een misselijkmakend denigrerende toon spreken. ‘Mag het iets literairder?’ Hou je bek joh.

Zoals ik al zei: onboos. Hier wat van mijn favoriete gedichten. Doei.

*Ik noem de naam van de groep en persoon niet. Die man kan er ook niks aan doen dat ik zo boos van hem word. Sec gezien zegt ie niks verkeerd. Gevalletje projectie dit.

Even naar de Kruidvat: een generatiekloof

Je vraagt je waarschijnlijk af wat een Neerlandicus doet met haar vrije tijd in lockdown. Het antwoord: nadenken over lidwoorden en winkels. Doorgaans vindt dat plaats tussen 15:30 en 16:00, vlak na het aandachtig bestuderen van het woordenboek, en nog voor het vereren van het Kofschip. Tijdens dit nadenken over lidwoorden en winkels kwam ik tot een ontdekking: er is sprake van een generatiekloof.

Het zaadje van deze ontdekking werd al eerder geplant. Veel eerder, nog voor de lockdown. Toen hoorde ik mijn moeder de belachelijke uitspraak doen dat ze naar ‘het Kruidvat’ ging. Ik was ontsteld, wie zegt er nou ‘het Kruidvat’? Ik was ervan overtuigd dat iedereen ‘de Kruidvat’ zegt. Zij op haar beurt was ontsteld over mijn ontsteltenis, het is immers ‘het vat’, dus ook ‘het Kruidvat’. En in het merkwaardige geval dat je niet voor ‘het’ zou gaan, dan maar helemaal geen lidwoord. ‘Ik ga naar Kruidvat’ dus. Dat vond ik zo mogelijk nog dommer klinken.

Nu ben ik erg voor taalvariatie, maar niet als ik mijn gelijk wil halen. Dus ik kwam met mijn favoriete troef: bejaard! Je bent gewoon bejaard. Ik testte het met nog een paar andere winkels: ‘Albert Heijn of de Albert Heijn?’ ‘Intertoys of de Intertoys?’ Mijn moeder bleek opzienbarend weinig gek te vinden aan de lidwoordloze variant. In principe is dat logischer, Kruidvat, Albert Heijn en Intertoys zijn namen, daar hoeft geen lidwoord voor. Je zegt ook niet ‘Ik ga op bezoek bij de Frederike’. Toch bleef het mij onophoudelijk oud in de oren klinken.

Om mijn vermoeden van een generatiekloof te testen, heb ik een enquête gemaakt. 135 mensen vulden de korte vragenlijst in, waarbij ze voor verschillende winkelnamen de keus kregen: met of zonder lidwoord. Belangrijkste conclusie: ik ken opvallend weinig mensen tussen 36 en 45 jaar. Op één na belangrijkste conclusie: de meningen zijn verdeeld. Geen enkele vraag leverde een unaniem antwoord op.

Toch zijn er wel een aantal kwesties waarbij de groep eensgezind is. We zeggen ‘ik ga naar de Gamma’ en ‘ik ga naar de Jumbo’, maar ‘ik ga naar Van der Linden’. De meest voor de hand liggende verklaring is bekendheid: hoe bekender een winkel, hoe sneller je een lidwoord toevoegt. Waarschijnlijk omdat je niet meer doelt op de naam, maar op de winkel zelf. Je zegt ‘de supermarkt’, dus ook ‘de Jumbo’.

Maar dat kan niet alles zijn, want waar mensen het eens zijn over Jumbo, wordt bij Albert Heijn soms ook het lidwoord weggelaten. Meer dan een kwart van de respondenten geeft de voorkeur aan ‘ik ga naar Albert Heijn’, terwijl de Albert Heijn niet per se onbekender is dan de Jumbo. Misschien ligt het aan de lengte, dat je bij een langere naam sneller een lidwoord weglaat. Iemand merkt op dat ze naar ‘Albert Heijn’ gaat, maar naar ‘de Appie’. Of het is de ‘naamachtigheid’ van de winkel. Albert Heijn is immers veel duidelijker een naam dan Jumbo. En het lijkt er ook op dat mensen bij ‘Van der Linde’ overtuigder het lidwoord weglaten, dan bij Schaak en Go of Dille en Kamille.

Bekendheid, lengte en naamachtigheid lijken dus allemaal mee te spelen in onze keuze voor wel of geen lidwoord. Maar hoe zit het met die veronderstelde generatiekloof? Voor het gemak heb ik de groep verdeeld in mensen tot en met 35 jaar en boven de 35 jaar. Kortom: jong en oud. Ik leef mee met die 36-jarigen die door mijn willekeur plotseling in de categorie ‘oud’ belanden; probeer het te zien als een bijdrage aan de taalkunde. Want well, well, well, moet je nu toch eens kijken.

Waar over Jumbo en Van der Linde nog eendracht was, blijken Albert Heijn en Dille en Kamille de generaties te splijten. Iemand reageerde, ‘Mijn moeder (55) probeert me al sinds mijn tienerjaren te overtuigen geen lidwoord te gebruiken’. De getallen bevestigen dit tragische beeld. De meerderheid van de jongere respondenten kiest voor ‘de Albert Heijn’, terwijl de oudere groep liever ‘Albert Heijn’ zegt. En zelfs bij Dille en Kamille, waar beide groepen gemiddeld de voorkeur geven aan geen lidwoord, kiezen de jongeren er significant vaker voor om toch ‘de’ toe te voegen.

En ook de beschuldiging aan mijn moeder (‘je bent bejaard want je zegt ‘het Kruidvat’) blijkt ergens op te slaan. De oudere groep zegt inderdaad vaker ‘het Kruidvat’, de jongere vaker ‘de’. Weglaten van het lidwoord doen in beide groepen maar een paar. Ik geef toe, dit is een vrij omslachtige manier om mijn gelijk te halen, maar mam, lees je even mee?

Wie had dat gedacht, dat lidwoorden en winkels een ware generatiekloof zouden aanduiden. Hoe jonger, hoe meer kans op lidwoord, zo blijkt. Over het waarom heb ik geen idee. Zoals men hoort te zeggen na het bedrijven van de wetenschap: meer onderzoek is nodig!

Voor optisch hapklare uitkomsten (cirkeldiagrammen) en de precieze cijfers, klik hier. Ik snap natuurlijk dat je geen echte conclusies kunt verbinden aan een snel in elkaar geflanst onderzoekje met 135 respondenten uit mijn eigen kennissenkring. En dan ook nog eens geïnterpreteerd door iemand die precies niks van statistiek weet. Mocht iemand dit serieus gaan onderzoeken, houd me alsjeblieft op de hoogte.

Ik zeg het nog één keer: ik ben geen taalnazi

Ik ben geen taalnazi. Ik snap dat ik als Neerlandicus én docent Nederlands de schijn tegen heb, dus ik zeg het nog maar een keer: ik ben geen taalnazi. Je hoeft je niet te verontschuldigen als je soms ‘als’ en ‘dan’ door elkaar haalt. Ik wens níet op feestjes aangeklampt te worden met een betoog over hen en hun. Laat dat samenzweerderige toontje maar zitten als je het over ‘me’ en ‘mijn’ hebt. Van harte gefeliciteerd dat jij de regels kent, maar laat me met rust.

Ik ben van de ‘taal verandert nou eenmaal’-school. Me in plaats van mijn? Efficiënt juist. Hun in plaats van zij? Over vijftig jaar is het de norm. Tag me dus ook niet in die Facebookpost over hoe je ‘sowieso’ schrijft. Ik word een beetje naar van de comments daar. Veel kotsemoji’s en veel superioriteitsgevoel. Terwijl, als jouw liefde voor taal bestaat uit het kennen van de spellingregels, heb je een leeg leven. Aaf Brandt Corstius schreef er lang geleden een rake column over in de Volkskrant: “alleen ontalige mensen ergeren zich aan ‘me jas’”.

Niks ten nadele van deze tweet trouwens, ik vind ‘zofiezo’ ook grappig. Maar alles ten nadele van sommige comments.

Géén taalnazi dus. Taalnerd, daarentegen, absoluut. Als jij die ene procent bent van de mensen die op een feestje noch de ‘oh sorry ik was altijd slecht in dt’- benadering kiest, noch de ‘oeh vind jij het ook zo kut als mensen ‘irriteren’ verkeerd gebruiken’-benadering, dan heb je aan mij een goeie. Zeker als daarvoor iets taalenthousiasts in de plaats komt. Iets over de 48 naamvallen van het Tabassaran of zo, de stijlregisters van het Javaans, de tonen in het Punjabi. Of desnoods de verwondering over ‘hun hebben’, waar zou het vandaan komen? Waarschijnlijk kom je de rest van de avond niet meer van me af en waarschijnlijk ben ik ook verliefd op je geworden.

Disclaimer voor alle leerlingen die denken een weg gevonden te hebben naar een hoger cijfer en/of mensen die mijn professionaliteit in twijfel willen trekken: ik leg het kofschip en zo wel uit hoor. Ik denk dat het belangrijk is om te leren je goed uit te drukken, en daar horen af en toe regels bij. Ik wil dat mijn leerlingen een goede e-mail kunnen sturen. Ik wil dat ze serieus genomen worden als ze een sollicitatiebrief schrijven. Maar als ik een leerling ‘hij wilt’ hoor zeggen, moet ik niet kotsen. ‘Not judging your grammar, just analyzing it’, staat er op de sticker op mijn agenda.

Naar aanleiding van dit stukje schreef Matthijs een gastcolumn: “Hello. My name is Matthijs and I’m a recovering Taalnazi.

“Want corona”

Hoe corona onze taal heeft beïnvloed

Het jaar van corona. Het kan niet anders dan dat 2020 op die manier de boeken ingaat. Want hoeveel er ook is gebeurd (bosbranden, Beiroet, Biden, dingen met andere letters), corona was er altijd bij. Corona heeft een enorme impact gehad op de gezondheidszorg, de politiek, het persoonlijk leven van mensen, en ook: op de taal. Corona heeft onze taal veranderd.

Natuurlijk zijn er talloze nieuwe woorden ontstaan (anderhalvemetersamenleving, mondkapjesplicht, ellebooggroet), of woorden van jargon tot algemeen bekend geworden (besmettingsgraad, thuisquarantaine). De spellingscontrole zet nog onder de meeste van deze woorden een rood kringeltje, maar lang kan dat niet meer duren. Het Coronawoordenboek van de Taalbank geeft een bonte verzameling van bekende neologismen (corona-app) tot minder gebruikte coronawoorden (blotesnoetenland). Maar de veranderingen in de taal gaan verder dan de woorden.

The Big Rona
Corona. Corona. Corona. Als je niet al gek zou worden van de grote effecten ervan op samenleving, zou je wel gestoord raken van hoe vaak je het woord hoort. Misschien is het daarom dat mensen op zoek gaan naar alternatieven. In september appte een vriendin me: ‘Alleen verkouden of Rona denk je?’ Ik zie vaker dat soort ‘nicknames’ langskomen. Big Rona, the old Rona, (de) coroon, coroni, cor, roni.

Eerst werd ik een beetje ongemakkelijk van het contrast tussen de serieusheid van de ziekte en de speelsheid van de woordjes. Alsof de ernst van de situatie totaal ondermijnd werd. Maar daarin zit ook de kracht. Als het op 17 november precies een jaar geleden is dat de covidgeval ontdekt werd, schrijft iemand op Twitter: ‘Mooi uitgedost voor Miss Rona’s big birthday bash!’ Iemand anders beschrijft hoe ze op zoek was naar een baan, ‘but old rona has other plans lol’. Hier wordt de taal gebruikt om dat allesbeheersende corona even te relativeren tot een koddig begrip.

https://twitter.com/Bri_Elyse1/status/1263902750439587850?s=20

Het Irma-effect
Het gifje van Irma Sluis, waarin ze het woord ‘hamsteren’ vertolkt, heb ik volgens mij wel honderd keer voorbij zien komen. Bij de persconferenties was opeens een gebarentolk aanwezig, tot grote vreugde van velen. Vreugde van doven en slechthorenden, uiteraard, omdat dit als grote erkenning voelde voor bestaan en hun taal, maar ook vreugde van de rest van Nederland. De populariteit van gebarentolk Irma Sluis steeg tot zulke hoogte dat het internet niet uitgepraat raakte toen ze een keer afwezig was. Op social media werden gifjes gedeeld van leuke vertolkingen.

Op die bijna hysterische lol van velen kwam ook begrijpelijke kritiek. Irma en haar collega’s doen immers gewoon hun werk, en de Nederlandse Gebarentaal is geen gimmick, maar een echte taal. Toch heeft de populariteit veel goeds opgeleverd. Eindelijk is er een wet in de maak die de Nederlandse Gebaren officieel erkent, en de opleiding tot gebarentolk, die al jaren kampt met grote tekorten, kreeg maarliefst 42% meer aanmeldingen. Het Irma-effect, wordt het genoemd.

Sinds corona
Tenslotte is ‘in tijden van corona’, ook de betekenis van het woord corona zelf veranderd. Het begon ermee dat het bekend werd als naam van een ziekte. De officiële naam is uiteraard COVID-19 (Coronavirus Disease 2019), maar in het dagelijks taalgebruik lijkt corona de populariteitsstrijd gewonnen te hebben. Niet gek ook, want het is makkelijker en korter, en de kans dat iemand in verwarring is over wélk coronavirus je nou bedoelt, of dat je het misschien over het bier hebt, is nihil.

Daarnaast is de betekenis van het woord enorm verruimd. In het begin verwees corona alleen nog naar de ziekte, maar dat is inmiddels niet meer het geval. Nu hoor je mensen dingen zeggen als ‘het is corona’ of ‘sinds corona was ik mijn handen veel vaker’. Corona gaat daar niet over de ziekte, maar het verwijst naar de invloed die het virus op onze maatschappij heeft. Dat zie je ook aan woorden als coronababy, coronacorpulentie of coronakapsel. Die baby, de corpulentie en het kapsel komen echt niet door de ziekte, maar door de coronatijd waarin we leven, met alle maatregelen en gewoontes van dien.

Via @nosstories

In die betekenis heeft het woord corona zich ook in uitdrukkingen gevestigd. ‘In tijden van corona’ is binnen een jaar tijd een vaste uitdrukking – bijna een cliché – geworden. En soms zie ik zelfs een nieuwe zinsconstructie ontstaan. The Post Online kopte bijvoorbeeld: ‘Landelijke intocht Sinterklaas dit jaar GEHEIM, publiek niet welkom, want corona’. En de Groningse blog Sikkom: ‘IKEA Grunn weigert moeder met tweeling van één jaar oud, want corona’. ‘Want corona’, meer toelichting is er na een jaar doorspekt van coronanieuws blijkbaar niet meer nodig.

Dit artikel verscheen op zaterdag 12 december (in iets gewijzigde vorm) in het Dagblad van het Noorden en op 2 januari in de Leeuwarder Courant.

Een so (een is sowieso goed)

“Let even goed op, want ik zal je precies vertellen wat je moet leren voor het so van volgende week.” De leerlingen in mijn vwo-2-klas schrijven driftig mee met wat ik op het bord schrijf: verwijswoorden, zij/hun/hen, dat/wat, als/dan.

Niemand roept iets over de taalfout die ik in die zin gemaakt hebt. En dat is echt niet uit beleefdheid, want in principe grijpen ze elke gelegenheid aan om mij te wijzen op elke vermeende (!) fout. “Haha! Mevrouw! U zei ‘een aantal van jullie heeft’, maar het is natuurlijk ‘hebben’!” De reden dat ze niks zeggen is puur dat ze de taalfout niet gehoord hebben. Ik hoorde hem zelf ook niet. Ik vraag me af hoeveel van de lezers het zagen.

Ik wist pas dat het fout was, toen een vriendin mij appte. ‘Zeg jij de so of het so?’ Zonder twijfel antwoordde ik ‘het’. Voor haar gold hetzelfde. Maar op de school waar ze werkt, een gymnasium, zeggen alle docenten ‘de’. Alle leerlingen zeggen ‘het’.

Natuurlijk is het ‘de’ so. In principe krijgt een afkorting het lidwoord dat hoort bij de uitgeschreven vorm. Het is ‘de schriftelijke overhoring’, dus ook ‘de so’. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de tv (want: de televisie) en het hbo (het hoger beroepsonderwijs). Toch betwijfel ik of ik óóit in mijn leven ‘de so’ heb gezegd. En ik snap niet waarom.

Het gebeurt wel eens vaker dat het lidwoord van een woord verandert. Maar dat is eigenlijk altijd andersom. Van ‘het’ naar ‘de’.  In 2011 schreef Onze Taal al hoe het kan dat ‘het’ aan terrein verliest. Zo is er weinig informatie om aan af te leiden welk lidwoord je moet hebben, heeft het Nederlands überhaupt meer de-woorden dan het-woorden, en krijgen ook bijna alle nieuwe woorden ‘de’ (‘de feedback’, ‘de talkshow’). Logisch. Maar waar komt dan in vredesnaam die ‘het’ vandaan in ‘het so’?

Toen ik de toets van mijn klas nakeek, had ik soms moeite om een rode streep te zetten door ‘een meisje die’. Het feit dat ik ‘het so’ en niet ‘de so’ nakeek, vervulde me met bewustzijn dat taalgevoel soms tegen de regels indruist. Ik ga ervan uit dat als ze ‘het’ so vijftig jaar later hadden gemaakt, ik een krul had kunnen zetten.

Op Twitter krijg ik inmiddels veel reacties. De meest genoemde verklaring: ‘so’ stond vroeger voor ‘schoolonderzoek’, waarbij ‘het so’ wel logisch is. Hoewel ik de term ‘schoolonderzoek’ zelf niet ken (de term is in 1998 vervangen door ‘schoolexamen’) lijkt dit me geen gek idee.

De krokusjes komen

Nu ik weer ‘terug’ ben in het voortgezet onderwijs, heb ik opeens allemaal vakanties. Kerst- en zomervakantie natuurlijk, maar ook herfstvakantie, meivakantie en nu: voorjaarsvakantie. Of zei ik voorjaarsvakantie? Ik bedoel natuurlijk krokusvakantie.

Ik ben van mening dat we unaniem moeten overstappen op de term krokusvakantie, dat is echt oneindig veel beter dan voorjaarsvakantie. Nog los van het feit dat het woord ‘krokusje’ gewoon heel lief is, is voorjaarsvakantie veel te droog. Het geeft puur het wanneer aan. Net als herfstvakantie (in de herfst) en meivakantie (in mei). Krokusvakantie gaat over het waarom. We hebben niet zomaar een weekje vrij, het heeft een goede reden. We hebben iets te vieren. Kerst in december, en in februari: de krokusjes!

Ik vind de krokus iets heel goeds om te vieren. Het maakt de toch al fijne vakantie extra speciaal. Ook omdat er iets berustends in zit. We kunnen niet anders. Sorry jongens, de krokusjes komen, leg de pennen neer, tot over een week.

Niet geschoten

De taal heeft niet altijd gelijk. Sterker nog, de taal kan ons misleiden. Met verstrekkende gevolgen. Het lijkt alsof de taal er gewoon is om de werkelijkheid te beschrijven, maar niets van dat alles, wij gebrúiken de taal om de werkelijkheid te beschrijven en soms gaat dat helemaal mis. Dan doen we het niet zo zorgvuldig en denken daarna dat de taal gelijk heeft, want de taal zegt het toch. In dat licht ben ik erg voor het stoppen met zeggen dat Columbus Amerika ‘ontdekt’ heeft en het in musea vervangen van ‘slaven’ in ‘tot slaaf gemaakten’.

Zelf wil ik nu even de strijd aangaan met de uitdrukking ‘Niet geschoten, altijd mis.’ Een uitdrukking die, laten we wel wezen, echt helemaal nergens op slaat. Niet geschoten is nooit mis. Wel geschoten daarentegen is zeer waarschijnlijk mis.

Dat de belachelijke uitdrukking nog steeds in de roulatie is, lijkt me meer kwaad dan goed doen. Natuurlijk is er wat voor te zeggen dat je bij weinig kans alsnog iets kunt proberen. Maar niet geschoten is sowieso niet mis. Dat is de hele kwestie. Daarom is een beslissing maken soms ook zo moeilijk. Laat de taal je die troost niet afpakken. De taal heeft echt niet altijd gelijk.

Voorprettaal

Vraag: wat is er leuker dan pret?
Antwoord: voorpret.

Het is natuurlijk weinig mindful-living-in-the-moment-happinez van me, maar soms verdenk ik mezelf ervan meer voorpret dan reguliere pret te hebben. Qua kwantiteit sowieso, voor één dag leuks kun je weken aan voorpret ervaren. Hoe langer de in het vooruitzicht gestelde pret duurt, hoe eerder je met verheugen mag beginnen.

In de zomer ga ik twee weken met met mijn broertje interrailen door Oost-Europa, en ik kan je zeggen: de voorpret is reeds in hevige mate aangevangen.

In deze context is er een talige constructie waar ik een groot voorstander van ben. Namelijk: de morgen-zijn-we-nu-constructie. Stel, je gaat morgen met de trein naar Berlijn. De dag van tevoren kun je dan om 7.00 uur heel goed tegen je reispartner zeggen: “Morgen zitten we nu in de trein.” En dan om 15.00 uur: “Morgen zijn we nu op Berlijn Hauptbahnhof.”

Je zou denken dat het makkelijker kan. Je kunt ook zeggen: “Morgen zijn we in Berlijn” of “Morgen zijn we om 15.00 in Berlijn.” Maar zo werkt het niet. Dat is gewoon een droge mededeling. Nee, dan de morgen-zijn-we-nu-constructie (ook beschikbaar in volgende-week-zijn-we-nu en volgende-maand-zijn-we-nu-variant). Die is er niet om informatie te verschaffen, die is er om te zeggen: “stel je eens voor”, “het is bijna zover” en “ik kan niet wachten” ineen.

De morgen-zijn-we-nu-constructie is de vergrammaticalisatie van de voorpret.

Mijn rijbewijs

“Heb je je rijbewijs al?” vroeg iemand. Nog los van de inhoud (nee juh, ik vond een skelter al lastig, ik houd van treinen, ik woon in Amsterdam), moest ik lachen om deze zin.

De meeste mensen die willen weten of je bevoegd bent om te rijden, stellen de vraag precies zo. Of je ‘je rijbewijs al’ hebt. Er is iets vreemds met die zin aan de hand.

Sowieso het ‘al’. ‘Al’ suggereert dat – als het niet al zo is – het sowieso nog gaat gebeuren. En de bedoeling is. Vergelijk: “Heb je die man vermoord?” En: “Heb je die man al vermoord?” Terwijl, wie weet neem ik wel nooit autolessen, of ik haal ik nooit m’n examen.

Maar, eerlijk is eerlijk, ‘al’ kan ook weg. Mensen zeggen ook: “Heb jij je rijbewijs?” Is nog steeds vreemd. Want het echt vreemde is het ‘je’ van ‘je rijbewijs’. Dat zeggen de meeste mensen. In de niet-representatieve steekproef die mijn leven is, hoor ik significant meer mensen spreken over ‘je/mijn’ rijbewijs dan over ‘een’ rijbewijs. Ook als er van dat hele rijbewijs helemaal geen sprake is.

Voor mij klinkt de vraag “Heb je je rijbewijs al?” toch een beetje alsof het ding in een la van een middelgroot gemeentehuis voor me klaarligt. Voor-, tweede en achternaam erop, pasfotootje erbij, te wachten op het moment dat ik toch eindelijk eens slaag voor m’n rijexamen en het aan mij overhandigd kan worden.

Het maakt het ook een beetje sneu dat ik geen aanstalten maak tot rijlessen. Mijn rijbewijs ligt daar maar. Raakt steeds verderop onderop. Tot ze aan het eind van mijn leven moeten concluderen dat het daar al die tijd voor niks lag. “Ze heeft haar rijbewijs nooit gehaald.”