“Heb je je rijbewijs al?” vroeg iemand. Nog los van de inhoud (nee juh, ik vond een skelter al lastig, ik houd van treinen, ik woon in Amsterdam), moest ik lachen om deze zin.
De meeste mensen die willen weten of je bevoegd bent om te rijden, stellen de vraag precies zo. Of je ‘je rijbewijs al’ hebt. Er is iets vreemds met die zin aan de hand.
Sowieso het ‘al’. ‘Al’ suggereert dat – als het niet al zo is – het sowieso nog gaat gebeuren. En de bedoeling is. Vergelijk: “Heb je die man vermoord?” En: “Heb je die man al vermoord?” Terwijl, wie weet neem ik wel nooit autolessen, of ik haal ik nooit m’n examen.
Maar, eerlijk is eerlijk, ‘al’ kan ook weg. Mensen zeggen ook: “Heb jij je rijbewijs?” Is nog steeds vreemd. Want het echt vreemde is het ‘je’ van ‘je rijbewijs’. Dat zeggen de meeste mensen. In de niet-representatieve steekproef die mijn leven is, hoor ik significant meer mensen spreken over ‘je/mijn’ rijbewijs dan over ‘een’ rijbewijs. Ook als er van dat hele rijbewijs helemaal geen sprake is.
Voor mij klinkt de vraag “Heb je je rijbewijs al?” toch een beetje alsof het ding in een la van een middelgroot gemeentehuis voor me klaarligt. Voor-, tweede en achternaam erop, pasfotootje erbij, te wachten op het moment dat ik toch eindelijk eens slaag voor m’n rijexamen en het aan mij overhandigd kan worden.
Het maakt het ook een beetje sneu dat ik geen aanstalten maak tot rijlessen. Mijn rijbewijs ligt daar maar. Raakt steeds verderop onderop. Tot ze aan het eind van mijn leven moeten concluderen dat het daar al die tijd voor niks lag. “Ze heeft haar rijbewijs nooit gehaald.”