Dit lijkt misschien een liefdesverklaring ❤

Wim Helsen. Je moet je voorstellen dat ik die naam half verzuchtend, half vastberaden uitspreek. Verzuchtend uit een soort bewondering, vastberaden alsof het niet nodig is meer te zeggen. Alsof alleen al het noemen van zijn naam genoeg is en het meteen duidelijk is wat ik bedoel. Wim Helsen. Die man.

Dit lijkt misschien een liefdesverklaring, maar dat is het ook. Ik heb alle voorstellingen van Helsen gezien, waarvan de laatste twee in het theater. Hij is een meester in de combinatie van absurdisme en ontroering. Hallo, hij maakte een voorstelling met de titel Het uur van de prutser. Dat is bijna net zo’n mooie titel als De helaasheid der dingen.

Zijn nieuwe voorstelling Er wordt naar u geluisterd is opnieuw absurd en opnieuw ontroerend, maar toch anders dan de eerdere. Het is rustiger. En ongemakkelijker. De setting is een begrafenis en biedt ruimte aan een voorzichtig begin. (De mensen die al vanaf het begin zaten te lachen zijn af! Die moeten weg.) Natuurlijk loopt alles steeds volledig tot het absurde uit de hand, maar steeds keer je weer terug naar het ongemak, in het begin vergezeld van irritatie, aan het einde van ongegeneerd medelijden.

Kijk, mij heb je al snel hoor. Hij hoeft maar op een licht afwijkende manier het podium op te wandelen en ik ben verkocht. Maar serieus, deze voorstelling. Wim kan je ontzettend ongemakkelijk laten voelen en je vervolgens ontroeren met het meest belachelijke dansje dat je ooit hebt gezien.

Aan het eind hield ik van The Guido. Van de uitvaartleider. En van Wim Helsen.

Ook ik, Tjeerd

Hij zal vast een beetje zenuwachtig zijn geweest, vermoed ik, toen Tjeerd Gerritsen twee weken geleden een kwartier voor aanvang in zijn kleedkamer zat. Hij ging voor het eerst zijn avondvullende voorstelling Je kunt het ook omdraaien try-outen in de kleine zaal van theater Bellevue. Wat hij vast niet wist, was dat ook ik een beetje zenuwachtig was.

Er is weinig zo eng als een ander iets laten zien wat jij mooi vindt. Dimitri Verhulst is mijn lievelingsschrijver, toch dwing ik zelden iemand zijn boeken te lezen. Muziek luister ik met oordopjes, De vloer op kijk ik alleen, en als een vriend oppert om Martin van Roosdaal (of hoe heet ie?) op te zetten – want dat luister ik toch altijd- , ren ik weg. Pure angst.

Die angst voor wederzijde teleurstelling krijgt stevig tegenwicht van mijn evangelisatiedrang.  De manier waarop iemand door Red mij niet heen praatte en mijn daarop volgende paniek zit nog vers in mijn geheugen, toch kan ik het al snel niet meer laten; stuur ik toch weer een linkje van www.henkvanstraten.nl naar iemand,  geef ik iemand De helaasheid der dingen cadeau, neem ik iemand mee naar theater Bellevue.

En daar zit ik dan, in Klein Bellevue, mijn eigen zo veelbelovende woorden te vervloeken. Halsoverkop probeer ik nog het een en ander te nuanceren tegenover de meegenomen vriendin. Ondertussen kijk ik naarstig om me heen. Ik ben bezorgd of het wel vol raakt en of die CKV’ers daar in het hoekje zich niet gaan misdragen (spoiler: ja, ze liepen op de helft weg).  En: (het toppunt, ik geef het toe) is er niet iets mis met die microfoon?

Tjeerd zal, zittend in de kleedkamer, geen idee hebben gehad van mijn zenuwen. Hij zal, met recht, genoeg hebben gehad aan zijn eigen zenuwen. Hij zal niet geweten hebben dat ik net als hij tijdens de voorstelling blij was dat het publiek om de juiste grappen lachte en zal niet geweten hebben dat ook ik aan het eind opgelucht was. Het ging goed, het was leuk!

Bij hem zag je die opluchting mooi. Toen het slotapplaus inzette, zag je iets van hem afglijden. Speelstand uit, Tjeerdstand aan. Grijnzend nam hij het in ontvangst. Even maande hij het publiek nog tot stilte om hen iets mee te delen over een optreden in de andere zaal. Toen keek hij de stille zaal in, deed een klein sprongetje en riep: ‘En nu weer klappen!’

Iedereen deed het. En ik het hardst.

‘Eigenlijk hoef je hierna niks meer te schrijven’

1 juli 2013 overleed Maarten van Roozendaal. Hij liet een hele stapel liedjes na die nog steeds door velen worden geluisterd. Bewonderaars Eva Bauknecht, Maarten Ebbers, Ingmar Hetze, Niels van der Laan, Peter van Rooijen en Jeroen Woe spreken over zijn mooiste zinnen. ‘Maartens teksten zijn poëtisch, zonder dat ze in mooischrijverij vervallen en ze zijn gul en groots zonder dat ze pathetisch of potsierlijk worden.’

‘Maarten is wat ons betreft met afstand de beste Nederlandse liedschrijver ooit.’ Beginnen cabaretiers Niels van der Laan en Jeroen Woe. ‘Hij heeft een enorme stapel liedjes die bijna zonder uitzondering zowel qua tekst als qua muziek onovertroffen zijn. Hij was de koning van de mensportretten, waarin hij met een paar kleine woordjes een heel mens kon scheppen. Zoals in het lied Judith, over Frans die op de camping een eenzijdige verliefdheid ervaart met de nieuwe campinggast Judith. In de eerste zinnen is het al raak’:

Het begon precies als ieder jaar: standplaats 1110
Een beetje scheef maar lekker dicht bij de toiletten
En Frans zet wel eventjes de caravan op z’n plek
De kinderen zijn al aan ’t zwemmen als Marijke thee gaat zetten

‘Door de eerste regel weet je al meteen met wie je te maken hebt: een stel dat niet van avontuur houdt. En al in de tweede regel leer je ze meteen goed kennen. Acht woordjes, maar je weet gelijk wat voor mensen het zijn. Je ziet het overleg voor je, je hoort de afwegingen om te kiezen voor een rechte plek óf voor een plek dichtbij de wc’s en uiteindelijk zie je ze tevreden zijn met het gouden compromis. In de derde regel weet je door twee kleine woordjes wat voor man Frans is: “wel eventjes”. Daardoor weet je: Frans is een hele meneer. Of althans: dat vindt hij zelf. Die zet een caravan zonder moeite op de goeie plek. Zonder die twee woordjes was het gewoon een mededeling, nu is het een karakterschets.’

‘Ik vind Maarten vooral heel goed om dat wat er niet gezongen wordt. Om de beelden die hij oproept.’ Zegt cabaretier en liedschrijver Maarten Ebbers. ‘Bijvoorbeeld het nummer Graf waarin Maarten langzaam het beeld schets van een oude man die het graf van zijn overleden vrouw komt verzorgen. Hij biecht op dat hij een nieuwe vrouw heeft ontmoet en komt nu toestemming vragen om die “alleraardigste verschijning” te mogen begeleiden tijdens het veertigjarig huwelijksfeest van haar zoon’:

Wat ik jou nou wil vragen 
Is of het goed is dat ik volgende week woensdag dan op donderdag kom
En dan neem ik rozen voor je mee
En de woensdag erop kom ik gewoon weer op woensdag

Peter van Rooijen, net als Jeroen Woe en Maarten Ebbers als liedschrijver aangesloten bij Het Nieuwe Lied: ‘Maartens teksten zijn poëtisch, zonder dat ze in mooischrijverij vervallen en ze zijn gul en groots zonder dat ze pathetisch of potsierlijk worden. Er zijn zinnen die ontzettend slim geschreven zijn,’ zegt hij. Net als Niels van der Laan en Jeroen Woe noemt hij de eerste zinnen van Judith als voorbeeld. ‘Maar de zin die mij het meest raakt in al die liedjes van hem, komt uit Het lukt ook zonder jou, ergens halverwege het lied: “Je sterft met soortgelijk geweld als hoe je ooit in ’t leven gleed.” Nadat ik die zin voor de eerste keer had gehoord, kon ik een tijdje niet bewegen. Alles was gezegd. Eigenlijk hoef je hierna niks meer te schrijven, dacht ik.’

Dichter Ingmar Heytze merkt op ‘dat veel memorabele zinnen van Van Roozendaal bijzinnen zijn, die sterk ironiserend werken.’ Hij geeft een voorbeeld uit Maaltijd: ‘Dat is helemaal niet erg, kleine moeite…’ ‘Maar het mooist vind ik toch: “Red mij niet”. Want in dat motto van drie woorden zit veel van wat Maarten van Roozendaal volgens mij voorstond, en wat volgens mij elke grote liedjesschrijver en -zanger, van Shaffy tot Brel, letterlijk voorstaat: laat me. Laat me dit doen, laat me leven zoals ik wil, en laat me met rust als je daar niet tegen kunt.’

Ook anderen halen Red mij niet aan. Maarten Ebbers: ‘Wat een fantastisch nummer en wat een zinnen!’ Van der Laan en Woe noemen het ‘misschien wel zijn allerbeste lied – en in onze ogen hét allerbeste Nederlandstalige lied. Een lied dat al jaren actueel is en misschien wel met de dag actueler wordt. Eigenlijk is elke zin in het lied mooi. Maar de eerste is misschien wel het raakst’:

Leg een steen onder je kussen
Brand van mijn part een kaars
Slacht een lam
Maar red mij niet

Maar dé mooiste zin? Dat is eigenlijk niet te beantwoorden, zegt ook geliefde en regisseur van Van Roozendaal Eva Bauknecht. ‘Het is een beetje zoals je een moeder zou vragen van welke van haar kinderen ze het meeste houdt. Ik ben vanaf het begin nauw betrokken bij Maartens werk geweest, en van elk lied weet ik nog hoe, wanneer en waarom hij het schreef. Natuurlijk zijn de liederen die Maarten voor mij heeft geschreven mij extra dierbaar, maar elk lied heeft voor mij zijn eigen schoonheid en kracht.’ ‘Echt kiezen is onmogelijk, daarvoor zijn er te veel mooie zinnen te vinden,’ beaamt Ingmar Heytze. Maarten Ebbers besluit zijn verhaal, na meer dan tien prachtige citaten: ‘Wat fantastisch dat hij zoveel heeft achtergelaten, maar ook zo jammer dat er niks nieuws meer van zijn hand zal komen.’

Ken je Theo?

Theo Zelf Even Niet Peter Van Rooijen Met Christy was ik bij de voorstelling van Peter van Rooijen in het Usva-theater. Ik ging er niet onbevooroordeeld heen. Ik ken Peter van Het Nieuwe Lied – nou ja, ik kén hem natuurlijk niet echt. (Dit is problematisch, schrijf ik ‘Van Rooijen’ klinkt dat oud en afstandelijk, schrijf ik ‘Peter’ suggereert dat dat we regelmatig samen een biertje drinken in een hippe kroeg in Amsterdam-Noord, quod – hoe helaas dan ook – non). Ik hem ‘ontdekt’ bij Het Nieuwe Lied en sindsdien verkeer ik in de compromisloze overtuiging dat hij een van de beste liedjesschrijvers van zijn generatie is. En met de beste baard.

Na afloop zochten we hem nog op. Christy zei dat ze het een leuke voorstelling vond, ik complimenteerde hem met zijn nieuwe cd. Peter zei dankjewel. Ik vertelde dat ik een paar weken daarvoor in De Kleine Komedie was geweest, bij de eenmalige voorstelling ‘Theo zelf even niet’. Daarin zongen verschillende artiesten (Wende Snijders, Paul de Munnik, Marcel de Groot) nummers van Theo Nijland, een van de beste liedjesschrijvers aller generaties, die zelf aan het herstellen was van een gescheurde aorta. Peter zong mijn lievelingsliedje en het was heel mooi.

‘Dat was een bijzondere avond hè?’ zei hij. ‘Ja, wow,  zei ik, ‘vooral toen hij tóch aanwezig bleek te zijn.’ De tot nog toe best stugge man glimlacht breed. ‘Dat was zo’n gaaf moment, Theo die-.’ Hij kijkt Christy aan. ‘Ken je Theo?’ ‘Nou niet echt, ja, Lotte heeft het wel eens over hem.’ Peter schetst de situatie. ‘Theo was bijna dood dus hij kon zelf even niet optreden. Daarom was er in De Kleine Komedie een soort verkapte benefiet waar allemaal andere zangers zijn liedjes zongen. Ze hadden gezegd dat Theo zelf niet aanwezig was, maar op een gegeven moment kwam hij toch het podium op.’ Ik herinner met het moment nog haarscherp. Zijn wankele tred, mijn blijdschap dat hij er was, de minutenlange staande ovatie die hij kreeg. Peter wendde zich weer tot mij. ‘Het was alsof er een dode was opgestaan. De mensen bleven maar klappen en Theo stond daar maar. Het was zo mooi, ik moest bijna huilen.’

Ik glimlachte. Ook ik had met tranen in mijn ogen staan klappen alsof zijn leven ervan afhing. Ik was niet de enige die had gevoeld dat het een bijzondere avond was.

’s Avonds in bed dacht ik terug aan het gesprek en lachte weer. Het was een kort gesprek, lichtelijk stroef soms, maar toch heb ik er nog heel vaak aan terug gedacht. Misschien omdat Peter mij begreep. Ik heb tientallen mensen over de avond in De Kleine Komedie verteld. Iedereen vond het leuk voor mij, niemand begreep het. ‘En dat was helemaal in Amsterdam?’ Ze waren er niet bij en hebben bovendien andere prioriteiten. Maar ik ben toch niet de enige. Er zijn deelgenoten.  Ik heb alleen de pech dat ik vrienden heb die nog nooit van Maarten van Roozendaal, Bram Vermeulen en laat staan Theo Nijland hebben gehoord. Dat is niet per se erg (oké, een beetje), maar dat Peter, zonder blikken of blozen, vanzelfsprekend enthousiast, zei dat hij bijna moest huilen en dat ik exact wist wat hij bedoelde, vergeet ik niet meer. En dat hoef ik aan niemand te vertellen, want dat snappen ze toch niet. Peter Wie?

Bedankt voor de mooie avond

Je mag gratis naar het theater, schrijft op wat je ervan vindt en krijgt er nog betaald voor ook. Is het vak van recensent echt zo ideaal als het lijkt? Cabaretrecensenten van de Volkskrant, het NRC Handelsblad, Trouw en het Dagblad van het Noorden geven antwoord. ‘Ik ben eens fysiek bijna bedreigd.’

Maar waarom dan?

Als recensent bezoek je regelmatig voorstellingen, soms zo’n vier keer per week. Vaak ligt daar een grote liefde voor het theater aan ten grondslag. ‘Al als jochie van twaalf wilde ik naar Toon Hermans,’ vertelt Jacques d’Ancona. De inmiddels 78-jarige d’Ancona is bij het grote publiek bekend geworden als juryvoorzitter van de Soundmixshow en is nog steeds werkzaam bij het Dagblad van het Noorden. ‘Ik mocht niet van mijn moeder, “dat is niet voor kinderen,” zei ze, maar ik wilde toch.’ Al gauw was hij zo’n drie à vier keer per week in het theater te vinden. Ook anderen ontwikkelden hun liefde al vroeg. Rinske Wels, recensent bij Trouw, deed in haar studententijd de programmering van het cultureel studentencentrum de Usva in Groningen. ‘Dat was met name cabaret, dus toen ben ik het veel gaan kijken.’

Na het vele kijken is het opschrijven van je mening een volgende stap. NRC-recensent Henk van Gelder: ‘Vanaf het begin heb ik veel artiesten geïnterviewd, maar na een jaar of tien begon ik, eerlijk gezegd, mijn eigen mening over het gebodene interessanter te vinden dan wat de artiest er zelf over te zeggen had.’ Het podium dat hem hiervoor geboden wordt, vindt hij fantastisch. ‘Volgens mij willen de meeste mensen na het zien van een voorstelling gráág aan hun vrienden en kennissen vertellen wat ze ervan vonden. En ik mag dat in de krant zetten, wat een voorrecht!’ Ook Volkskrantrecensent Joris Henquet combineert graag zijn enthousiasme voor schrijven en theater. En ‘omdat ik inmiddels zoveel voorstellingen heb gezien komt de mening eigenlijk altijd vanzelf.’

En dat verveelt nooit?

‘En dat verveelt nooit?’ vraag ik. ‘Nee.’ Is het korte maar overtuigende antwoord van d’Ancona op die vraag. Toen laatst zijn partner er even niet was, is hij acht keer op rij naar het theater gegaan. Zes keer voor een recensie en twee keer alleen als liefhebber. Ook Henquet gaat nog uit eigen beweging, bijvoorbeeld naar musicals en ander theater in New York. ‘Dat is volledig voor mijn plezier – en moet ik zelf betalen.’

Ieder hebben ze wel hun eigen favorieten. Micha Wertheim wordt opvallend vaak genoemd, Ronald Goedemondt, Wim Helsen. En ook als ze er zelf niet zo van houden, kan er best een goede recensie uit rollen. Wels noemt Jochem Myjer als voorbeeld. ‘Het is niet helemaal mijn smaak, maar ik kan wel zien dat het goed gemaakt is,’ zegt Wels, ‘en ontzettend goed getimed.’ ‘De vraag is, doen ze goed wat ze willen doen,’ voegt D’Ancona toe. Van Gelder: ‘Er zijn wel artiesten die ik zo vreselijk vind dat ik er nooit meer heen wil. Als ik van tevoren al weet dat ik het waarschijnlijk niet te harden vind, heeft het geen enkele zin om überhaupt te gaan. Voorbeeld van vroeger: Arie en Silvester. Voorbeeld van nu:  Jandino.’

Boze reacties

Er is eigenlijk maar één ding dat echt niet leuk is: ‘als een voorstelling heel slecht is,’ zegt Wels. Dat is vervelend om op te schrijven. ‘Ook slechte voorstellingen zijn met hart en ziel gemaakt.’ Toch moet het wel opgeschreven worden en dat leidt soms tot boze reacties van cabaretiers. ‘Als ik een slechte recensie schrijf, heb ik het vaak niet goed begrepen,’ lacht d’Ancona. Wels kreeg eens een boze sms van Jan-Jaap van der Wal na een negatieve recensie. Henk Elsink schreef, tevergeefs, een brief aan theaters om Jacques d’Ancona de toegang te ontzeggen. D’Ancona: ‘Jack Spijkerman heeft mij in de Leidse Stadsschouwburg fysiek bijna bedreigd.’ Het was nog een try-out, Spijkerman vond dat je daar nog niet over mocht schrijven. ‘Maar er zaten zo’n achthonderd mensen in de zaal, dat vind ik geen try-out hoor.’

Wels begrijpt wel dat artiesten in eerste instantie niet zo vrolijk reageren. ‘Voor een cabaretier is dat niet leuk, die moet de voorstelling daarna nog honderd keer spelen.’ Van Gelder: ‘Je wil als artiest niet meteen na de geboorte horen dat je een lelijke baby hebt gebaard.’ Maar de incidentele negatieve reacties zullen de recensenten nooit weerhouden op te schrijven wat ze vinden. ‘Als je nooit reacties losmaakt, ben je een saaie recensent en schrijf je blijkbaar niet prikkelend genoeg.’ Zegt Henquet daarover. ‘Daarnaast is het natuurlijk het allerleukste om heel mooi op te schrijven waarom je een voorstelling fantastisch vond en dat dan de wereld in te sturen.’ Daar is Van Gelder het mee eens: ‘Soms roept een artiest of impresario: bedankt voor de mooie recensie! Dan zeg ik: bedankt voor de mooie avond.’

De vier verschillende recensenten zijn het al met al ontzettend eens: het is een prachtig beroep. Als ik aan het eind van mijn vragen ben gekomen, schrijft Van Gelder bijna triomfantelijk: ‘Zie je hoe leuk het is cabaretrecensent te zijn?’

Lees hier het korte stukje met de titel die eigenlijk dit stukje had moeten krijgen. 

Het lot van de recensent

Iedere keer dat ik een stukje schrijf over een voorstelling, merk ik dat ik het er maar moeilijk mee heb. Veel vaker dan ik zou willen, schrijf ik iets op dat neerkomt op ‘ik heb eigenlijk geen flauw idee’. Aan de ene kant wil ik een goede beschrijving van de voorstelling geven, aan de andere kant wil ik niet dat het een recensie wordt – want wie ben ik om een oordeel te vellen? Het neutraalblije geleuter brengt me soms enorm in de problemen. Als ik niet voor mijn blog naar een voorstelling ga, neem ik me altijd zo hard mogelijk voor er geen artikel over te schrijven, uit angst dat ik de voorstelling voor mezelf verpest door er ondertussen al van alles over te vinden. Ook als ik er wel iets over ga schrijven, probeer ik eerst gewoon fijn te kijken, en dan pas na te denken wat ik er allemaal van vond. Wat moet het verschrikkelijk zijn om recensent te zijn, denk ik dan.

Ik heb het ze gevraagd. Aan vier recensenten van vier verschillende kranten legde ik mijn kwestie voor. Jacques d’Ancona van het Dagblad van het Noorden, Joris Henquet van de Volkskrant, Henk van Gelder van het NRC Handelsblad en Rinske Wels van Trouw. Ik heb er een paar dramatische citaten aan overhouden die mooi pasten bij de titel ‘Het lot van de recensent’ die ik van tevoren al had bedacht. Wat dacht je van ‘Ik ben eens fysiek bijna bedreigd’ of het minstens zo mooie ‘Er zijn wel artiesten die ik zo vreselijk vind dat ik er nooit meer heen wil.’ Hartverscheurend niet?

Spijtig voor hen die al bijna een gironummer hadden geopend, dit was het ook wel. De titel ‘Het lot van de recensent’ heb ik overboord moeten gooien. ‘Bedankt voor de mooie avond’ heet het nu. Klinkt blij hè? Lees het hier.

Leidsekade 90 | Ik wist het niet

Aan het mooiste theater dat ik ken. Geschreven op de avond van 19 mei 2015. Het gevoel is nooit verdwenen.

Met in mijn hand de geprinte tickets liep ik met mijn vader over het Leidse Plein, naar theater Bellevue. Ik hing mijn jas op een plek waar hij één keer eerder had gehangen en ging in de rij staan voor de kleine zaal, waar ik nooit eerder kwam. Het was niet teleurstellend. De kleine zaal doet zijn naam eer aan, het is er klein. De muren hingen vol met Polaroidfoto’s van de liedschrijvers van Het Nieuwe Lied, die allemaal aanwezig waren voor de cd-presentatie. Achterin was een bar waar ik thee bestelde. Daarna zetelde ik mij op een van de stoeltjes, slechts een paar meter van het podium – alle plaatsen zijn slechts een paar meter van het podium – en wisselde een paar woorden met de mensen om mij heen die ik niet kende. Veel mensen leken elkaar te kennen, artiesten zeiden enthousiast gedag tegen familie en vrienden. Het was een fantastische avond. Misschien kwam het door het volle podium, of door het feit dat artiesten die even niet hoefden te spelen aan de bar een biertje dronken. Misschien door de gezellige rommeligheid waarmee de boel verliep of door de liedjes waar ik zo van hield. Maar feit is dat ik aan het eind van de avond helemaal niet weg wilde. Vanaf het moment dat we Amsterdam uitreden, deed ik niets anders dan me verheugen op twee weken later, wanneer ik er weer zou zijn. Ik voelde me thuis. Veel meer dan in de enorme stadsschouwburg in mijn woonplaats of het kleinschalige theater in mijn geboorteplaats. Ik voelde me thuis op de manier die ik ken van het hangen op de bank met middelbare schoolvrienden. Na het eten, we lachen en ouwehoeren en ik hoef niet per se iets te zeggen. De manier die ik zo vaak tevergeefs zoek als ik nieuwe mensen ontmoet. De manier van vanzelfsprekend vertrouwd.

Ik wist het niet. Ik wist niet dat ik me ergens waar ik nog nooit was geweest zo thuis kon voelen. De weken erna leed ik aan een prettige vorm van licht melancholische heimwee naar iets van nog geen maand geleden. Toen was ik er weer. Het gevoel is nooit verdwenen.

“Weet je nog toen je zei ‘als alles dicht is, gaat er altijd nog een laatste tram van jou naar mij’” – Trailer van Het Nieuwe Lied

Er is een vervolg. Het heet: “Amstel 56-58 | Ik vermoedde het al“.

Hoe ik een per ongelukke groupie werd

De afgelopen jaren heb ik mij ontwikkeld tot per ongelukke groupie van Tim Fransen. Maar liefst vier keer heb ik hem gezien zonder dat ik daar zelf van tevoren van afwist. Drie keer comedy train (Heerenveen, Groningen, Amsterdam) en een keer cabarestafette. Sinds gisteren kan ik zeggen dat ik ook al zijn theatershows heb gezien: ik ging naar ‘Het failliet van de moderne tijd’ in Stadsschouwburg Deventer.

Tim Fransen maakt cabaret, maar van een soort dat voor zover ik weet nog nergens bestaat. Het is een merkwaardige combinatie van ‘filosofie en slap geouwehoer’, zoals een jonge bezoeker na afloop opmerkte. Behalve dat ik moest lachen om de (meer dan de beloofde handvol) flauwe grappen, wilde ik ook echt weten wat hij vertelde. Over grote filosofen als Nietzsche, Camus en Rousseau, over het Duitse dorpje Röcken en over de pianostemmer.

In zijn voorstelling neemt hij ons mee in zijn zoektocht naar de vraag of we niet beter zelfmoord kunnen plegen. De vraag wat eigenlijk ons fundament is, waar we alles op baseren. Het is een interessante zoektocht waarin hij niet alleen vertelt wat hij er zelf van denkt, maar juist ook filosofische achtergrond geeft. Nietzsche speelt daarin de grootste rol. Dat Tim Fransen behoorlijke eerbied voor die man met snor heeft, blijkt alleen al uit de manier waarop hij het fotolijstje vast heeft en ernaar kijkt, een bijna ontroerend beeld.

Nooit wordt het te zwaar, want altijd liggen er – zonder dat hij daarmee zijn verhaal afbreekt –  grappen op de loer. Grappen die ik dus soms, als volwaardige groupie, voor de vijfde keer hoorde en waar ik nog steeds om moest lachen. Terwijl ik dacht dat ik helemaal niet van piemelgrappen hield.

Ik heb nooit bewust voor het groupieschap gekozen (je zou kunnen zeggen, het groupieschap koos mij). Toch kan ik me er best bij neerleggen, want er zijn mindere cabaretiers om achterna te reizen. Tim – ik mag Tim zeggen – is slim, geloofwaardig en grappig. Ik ben nu al erg benieuwd naar zijn volgende voorstelling en wacht tot de webshop met Tim-mokken, Tim-dekbedovertrekken en Tim-t-shirts opent. Een shirt met ‘Het failliet van de moderne tijd’, ik zou het aantrekken.

‘Een heel grappige dominee’

De oudejaarsconference bestaat meer dan vijftig jaar. De traditie begon met Wim Kan, vanavond is het de beurt aan Herman Finkers. Wat maakt deze conference zo speciaal?

Voor veel volwassenen is het gevoel van oudjaar onlosmakelijk verbonden met het kijken naar de oudejaarsconference. Terwijl ouders voor de tv op de bank zitten, liggen kinderen in bed en vragen zich af waarom er beneden zo hard gelachen wordt. Het heeft iets magisch. ,,De show van Wim Kan in 1973 heeft enorme indruk op me gemaakt,’’ vertelt Erik van Muiswinkel. ,,Ik was 12 en mocht voor het eerst opblijven.” 37 jaar later zou hij zelf voor het eerst met oudjaar op het podium staan.

In een zoektocht naar de oorsprong en het bijzondere van het fenomeen, ontdekte ik waarom de oudejaarsconference zo typisch Nederlands is, wat er veranderd is, hoeveel invloed de conference kan hebben en waarom Ronald Goedemondt nooit in zijn eentje met oudjaar op de buis zal zijn.

Waarom de oudejaarsconference zo typisch Nederlands is

Al meer dan een halve eeuw bestaat het verschijnsel. ‘Wat maakt de oudejaarsconference zo typisch?’ vraag ik Kathleen Warners. Warners is hoofd amusement bij de VARA en bepaalt zo al jaren welke cabaretier 31 december op televisie te zien is. ,,De conferencier bespreekt de actualiteit,” zegt ze, ,,hij laat lachen, blikt terug, en biedt troost. En er wordt vooruit gekeken, ‘oké we kunnen weer verder’.”

,,Hoewel er veel veranderd is in de loop der tijd, is er minstens één ding hetzelfde gebleven,” vertelt Peter Voskuil. Een paar jaar geleden schreef hij een boek over de geschiedenis van de oudejaarsconference. ,,Gebleven is de behoefte om op oudjaarsavond terug te kijken of het afgelopen jaar. Om daarover te mijmeren, erom te lachen en subtiel een spiegel voorgehouden te krijgen.’’ Het pas perfect bij onze calvinistische inslag. ,,Vroeger ging Nederland massaal naar de kerk op die avond. In zekere zin is de oudejaarsconferencier een heel grappige dominee.”

De conference is niet los te denken van de publieke omroep. ,,Nederland 1, ergens tussen zeven en twaalf, dat is the place to be,” zegt Erik van Muiswinkel. Eigenlijk is het zelfs niet los te denken van de VARA. ,,We hebben het gewoon geclaimd,” lacht Warners. En inderdaad, verreweg de meeste zijn door de VARA uitgezonden. Het was ook bij die omroep dat het allemaal begon.

Waarom oudjaar sinds 1954 nooit meer hetzelfde is

De allereerste oudejaarsconference werd 1954 uitgezonden op de radio. Wim Kan, überhaupt al de uitvinder van het genre cabaret, krijgt van de VARA een uur helemaal voor zich alleen. Wat praatjes en wat liedjes op oudjaarsavond, een nieuwe traditie is geboren.

In 1973 maakte hij in navolging van Seth Gaaikema de overstap naar televisie. Die show, ‘Zuinig over de drempel’, is de grote favoriet van Van Muiswinkel. ,,Ik was toen twaalf en mocht voor het eerst opblijven.” En ook Peter Voskuil zal het nooit meer vergeten, want Wim Kan was in topvorm en de conference een triompf. Er waren 6,5 miljoen kijkers en het waarderingscijfers was een gigantische 8,8. ,,Deze oudejaarsconference werd de blauwdruk voor alle volgende. Nederland zat middenin de oliecrisis en er leken donkere tijden aan te komen. In zijn algemeenheid geldt sowieso: hoe meer ellende in een jaar, hoe beter de oudejaarsconference.”

‘De Openbaring’ van Freek de Jonge in 1982 heeft het genre daarna een stap verder gebracht. De oudjaarsconference werd sneller en anders in beeld gebracht en het tempo van spelen ging enorm omhoog.” Later kwamen Youp van ’t Hek en Lebbis en Jansen, the rest is history.

Opvallend in het rijtje conferences van afgelopen jaren, zijn die van Erik van Muiswinkel en consorten. In 2010 en 2012 maakte hij een show samen met respectievelijk zeven en zes andere cabaretiers, waaronder Sanne Wallis de Vries, Niels van der Laan en Jeroen Woe. Dat idee kwam in overleg met Kathleen Warners. Van Muiswinkel: ,,Ik was absoluut niet bereid om het alleen te doen, ik was toen geen solocabaretier, ik had altijd met een ploegje gewerkt.” De nieuwe vorm bleek heel goed te werken en leidde tot positieve reacties. ,,Maar de kijkcijfers waren matig, nog geen twee miljoen. Het is toch ook een kwestie van namen.”

Hoe Kan het CDA laat verliezen en Youp Buckler vermoordt

 Toen Kan voor het eerst op tv was, waren er meteen 6,5 miljoen kijkers. Dat is gegroeid tot 7,4 miljoen op zijn top. ,,Vanaf toen zijn de kijkcijfers alleen maar gedaald,” zegt Voskuil. Hij wordt er een beetje weemoedig van. ,,Youp is tegenwoordig de enige die nog een echt meervoudig miljoenenpubliek weet te trekken, andere oudejaarsconferences trekken hooguit een miljoen of zelfs maar een paar honderdduizend kijkers.” Vroeger keek heel Nederland dezelfde conference, nu is genre verwaterd. ,,Wat er nu gezegd wordt is van veel minder importantie dan in de tijd van Wim, Freek en Youp”. Voskuil pleit dan ook voor een conferencier des vaderlands.

,,Dat nationale gevoel uit 1973 zal niet meer terugkomen,” beaamt Erik van Muiswinkel, ,,het hele land keek toen naar Wim Kan. Niemand vond hem te links of te rechts. Geen sprake van.” Toch blijft Van Muiswinkel wel optimistisch over het genre. ,,We zijn cultureel uiteen gevallen, maar de behoefte aan de oudejaarsconference zal altijd blijven.”

Ook Freek de Jonge voelt dat er iets veranderd is. ‘Waarom was het vroeger zo leuk?’ vraag ik. Hij antwoordt dat er toen door de exclusiviteit een bepaalde sfeer omheen ging. ,,Nou dat is inmiddels voorbij.” Op de vraag wat hij vindt van de recente shows van bijvoorbeeld Youp van ’t Hek, Theo Maassen en Erik van Muiswinkel, antwoordt hij enkel, ,,daar ga ik niets over zeggen”. Hij piekert er niet over om ooit nog zelf met oudjaar het podium om te stappen. ,,The magic is gone.”

Vroeger was het beter. Dat de conferencier toen enorme invloed had, bewijst Wim Kan in 1967. Kan had een enorme hekel aan CDA-politicus Dries van Agt en dat liet hij merken ook. Voskuil: ,,Hij heeft hem heel vilein de verkiezingen laten verliezen dat jaar.”

,,Youp over Buckler was natuurlijk ook onvergetelijk,” voegt Warners toe. In 1989 heeft Van ’t Hek in één avond zo de gek aan gestoken met drinkers van het alcoholvrije bier dat dat het einde betekende van Buckler, dat onderdeel van Heineken was. ,,Hoewel het het bedrijf miljoenen heeft gekost, heeft Freddy Heineken hartelijk moeten lachen om de oudejaarsconference,” vertelt Voskuil.

De invloed heeft ook een keerzijde. ,,Dieptepunt vind ik de dreigementen aan het adres van Youp van ’t Hek in 1999,” zegt Voskuil. Er waren zoveel mensen die aangaven de uitzending te zullen verstoren, dat hij de conference niet live heeft kunnen doen. Ook nu komt het voor dat mensen niet zo blij zijn met een grapje. Nadat cabaretduo Van der Laan en Woe in de show van Erik van Muiswinkel in 2010 een sirtakilied over de hulp aan Griekenland zongen, vertaalde iemand de tekst in het Grieks en kregen ze ernstige bedreigingen.

Waarom Ronald Goedemondt de oudejaarsconference nooit zal doen

Zolang er geen conferencier des vaderlands is, zullen er soms meerdere conferences per jaar zijn. ‘Op basis van wat wordt gekozen wie die voor de VARA doet?’ vraag ik Kathleen Warners. ,,De conferencier moet het jaar behandelen én bij de VARA passen,’’ antwoordt ze, ,,het moet grappig zijn, maar het moet ook zeker inhoud hebben.”

Guido Weijers, die conferences op de commerciële zenders houdt, zal nooit bij de VARA uitgezonden worden. ,,Het is een wereld van verschil. Hij heeft ook wel inhoud, maar andere inhoud. Dat is meer stand up.’’ En ook André Manuel, voor wie ze enorme bewondering heeft, zal er niet te zien zijn. Te grof. ,,Als je hem in het theater ziet, weet je wat je kunt verwachten, maar je kunt het niet zomaar de ether opknallen. Dat is niet verantwoord. Er zit toch een VARA-keurmerk op.’’

Ook op een oudejaarsshow van Ronald Goedemondt hoef je niet te hopen. Niet omdat het bij de VARA is, maar omdat het over de actualiteit gaat. ,,Hij wil zoiets ook niet, dat is niet wat hij doet.” Warners heeft naar eigen zeggen nog nooit iemand gevraagd die het niet wilde. Al kostte Theo Maassen wel heel veel moeite. ,,Meerdere keren dacht hij dat hij er niet uitkwam, dat hij het niet kon.” Uiteindelijk is het gelukt en was Warners onder de indruk van het resultaat. ,,Hij zei dat hij het nooit meer wilde doen. Later vroeg ik hem, ‘als ik je over een paar jaar weer bel, neem je dan ten minste de telefoon op?’ Nou ja, dat deed hij dan wel.” Ze lacht.

Geen Guido, geen André, geen Ronald dus. Maar wie dan wel? Warners is terughoudend met haar antwoord, maar Van Muiswinkel hoeft niet lang na te denken. ,,Eigenlijk hoop ik gewoon wijzelf. Dan kunnen we bewijzen dat het een vorm is die erg levensvatbaar is. Een muzikale en afwisselde inhoudelijke oudejaarsconference, moet het worden.” Voskuil heeft zijn hoop gevestigd op Hans Teeuwen. ,,Hij is denk ik van de huidige generatie cabaretiers ook het meest relevant als het om maatschappelijke issues gaat.” Maar eerst Herman Finkers  

Peter Voskuil is erg benieuwd naar de conference van Finkers vanavond. ,,Je moet er als cabaretier wel geschikt voor zijn. Herman Finkers is dat denk ik in aanleg niet. Maar dat kan ook weer heel verfrissend zijn juist.”

Kathleen Warners kijkt er erg naar uit. ,,Herman Finkers maakt wel betrokken cabaret. Een oudejaarsconferencier moet de tijdgeest pakken, maar dat hoeft niet per se aan de hand van specifieke gebeurtenissen. Alle grote thema’s van het jaar zullen terugkomen, maar hij zal niet alles expliciet noemen.” 

Erik van Muiswinkel verwacht dat het heel mooi wordt, algemeen geldig en tijdloos. ,,Hij is natuurlijk een allergeestigste cabaretier, maar ook filosoof. Hij is wel de man die rust breng.” De uitzending vanavond zal helemaal live zijn. Om het gevoel van oudjaar te versterken. 

Dit artikel verscheen op 31 december 2015 in iets gewijzigde vorm in de Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden.

Lees hier waar mijn fascinatie voor dit fenomeen vandaan komt.

Niets zo mysterieus als oudejaarsavond

Episch was het, de eerste keer dat ik als net-op-kamers-wonende student in de supermarkt stond en tot het inzicht kwam dat ik dus gewoon schuddebuikjes kon kopen. Van die echte, met zo’n oranje dop. Die nieuwe woonplaats en eigen kamer met keuken en badkamer waren tot daaraan toe, maar toen ik het pak schuddebuikjes op de band zette, voelde ik me zelfstandiger dan ooit. Ik was grote mens.

Lotte luistert in bed naar gelach oudejaarsconference

Grote mensen doen grotemensendingen. Van sommige dingen wist ik het als kind al: dat is echt iets voor grote mensen. Daar had ik bewondering voor. Mijn moeder bijvoorbeeld, nam weleens een ijsje met de smaak pistache. Wat dat precies voor smaak was, wist ik niet, maar het was heel cool. Lang niet zo cool als mijn aardbei, maar ja, voor pistache moest je groot zijn.

Soms kwam ik ook tot stuitende ontdekkingen. Ik herinner mij een avond dat ik niet kon slapen. Met deken was te warm, zonder te koud. Ik had me al honderd keer omgedraaid en had zelfs geprobeerd of het op de grond misschien wel lukte. Nee dus. Uiteindelijk mocht ik nog even beneden komen. En nu komt het. Bleken mijn ouders dus midden in de nacht zonder mij op de bank televisie te kijken en bokkenpootjes te eten. MIDDEN IN DE NACHT! BOKKENPOOTJES ETEN! Ik wist helemaal niet dat grote mensen dat deden en voelde me heel bijzonder dat ik er even deel van uitmaakte.

Helemaal indrukwekkend was de keer dat ik een grotemensentruc leerde. Op doorreis naar Zuid-Frankrijk waren we in een hotel waar ze geen washandjes hadden. Super onhandig natuurlijk. ‘Maar,’ zei mijn vader, ‘dat is helemaal niet erg. Daar ga ik je een truc voor leren.’ Met zijn handen maakte hij een kommetje en spletshte zo het water in zijn gezicht. Hoe vet! Ik kon het meteen en ik kan het nog steeds.

Allemaal voorbeelden van grotemensendingen waar ik best wel een beetje van onder de indruk was. Maar niets was zo mysterieus als oudejaarsavond. Die avond, man, grotemenseriger kun je het niet krijgen. De hele dag was al raar, dat voelde je aan alles. We aten appelflappen en op straat hoorde je af en toe een rotje, aangestoken door stoere jongens. ’s Avonds als ik naar bed werd gebracht, legden we alvast de kleren klaar die ik om iets voor twaalven over mijn pyjama mocht aantrekken. Mijn ouders bleven gewoon helemaal wakker tot twaalf uur, iets waar ik mateloos onbegrip voor had. Ik moest gauw gaan slapen en dat mislukte natuurlijk volledig. Beneden hoorde ik mijn ouders en hun vrienden praten en lachen. Steeds heel hard lachen. En niet één keer, maar om de haverklap, met die van uitschieters naar boven. Ik luisterde naar hun geschater en was toen al gefascineerd door de oudejaarsconference. Daar wilde ik bij zijn! Maar ja, ik was nog lang geen grote mens.

31 december verscheen er van mijn hand een uitgebreid artikel over het fascinerende fenomeen van de oudejaarsconference in de Leeuwarder Courant en het Dagblad van het Noorden. ‘De show van Wim Kan in 1973 heeft enorme indruk op me gemaakt. Ik was 12 en mocht voor het eerst opblijven.’ vertelt bijvoorbeeld Erik van Muiswinkel. Lees het hier!