‘Ik ontdekte dat ik een type heb,’ appte Veerle me. ‘Qua woorden’. Van alle soorten appjes die je kunt krijgen, is dat wel mijn lievelings. Er zit veel in: dat iemand überhaupt een woordtype heeft natuurlijk, dat de toevoeging ‘qua woorden’ blijkbaar te vanzelfsprekend was om in het eerste bericht te passen. En ook dat zo iemand denkt: op dit nieuws zit Lotte te wachten. En laten we eerlijk zijn: op dit nieuws zit ik inderdaad te wachten. Als het niet smachten is.
Het woordtype in kwestie bestond uit woorden als ‘wrok’, ‘dweperig’ en ‘murw’. Het gaat niet om de betekenis van de woorden natuurlijk – ze zijn allemaal vrij negatief – maar om de klank. Of eigenlijk: de klank in combinatie met de betekenis. Ergens voelen de woorden kloppend. ‘Murw’ klinkt murw. ‘Dweperig’ kun je heerlijk zeurderig uitspreken. En aan het woord ‘wrok’ (WROK!) kun je gewoon horen dat er iets vast zit in je gemoed en dat dat geen goed nieuws is. ‘Een soort halve onomatopeeën’ noemde Veerle ze.
Miauw vs. pedaalemmerzakje
Onomatopeeën zijn klanknabootsingen. Woorden die het geluid nadoen van wat ze betekenen. ‘Miauwen’ bijvoorbeeld klinkt inderdaad als het geluid van een kat. ‘Kukeleku’ klinkt als de roep van een haan. Dat soort woorden zijn bijzonder, omdat de meeste woorden dat helemaal niet hebben. Vaak is de relatie tussen de klank en de betekenis juist totaal random. Woorden als ‘rekenmachine’ en ‘pedaalemmerzakje’ zijn volstrekt willekeurig. Niks aan die klanken verraadt waar het over gaat. Je moet Nederlands spreken om de betekenis te weten.
Lang is gedacht dat die paar onomatopeeën de uitzondering zijn op de regel dat de relatie tussen klank en betekenis arbitrair is. Ferdinand de Saussure was een taalwetenschapper die dat onderzocht. Maar: hij baseerde zich maar op een paar (veelal Westerse) talen. Gaston Dorren beschrijft in zijn fantastisch boek Babel hoe er een heleboel talen zijn op andere plekken in de wereld waar er juist wel betekenis zit in klanken. Het Koreaans bijvoorbeeld heeft veel meer woorden waar de betekenis doorsijpelt in de klank. ‘Kam-gam’ bijvoorbeeld, vond ik een prachtig voorbeeld. Dat betekent ‘in het donker’. Maar als je dan de beginletter ‘gespannen’ maakt (‘kkam-kkam’) betekent het ‘in het pikkedonker’. Een versterkte klank geeft dan dus een versterkte betekenis. Veel andere woorden volgen hetzelfde patroon en het betekenisverschil blijkt zelfs herkend te worden door mensen die helemaal geen Koreaans spreken.
Dit soort vette features heeft het Nederlands helaas niet. Maar De Saussure had ook weer niet helemaal gelijk dat alles willekeurig is. Ook het Nederlands heeft klankpatronen die je niet helemaal los kunt zien van de betekenis. Zo wordt een hoge klank vaak geassocieerd met iets kleins (‘piep’), drukken lange klanken vaak tragere bewegingen uit (‘gaaaapen’ tegenover ‘druppelen’), en is het ook geen toeval dat het woord ‘neus’ nou juist begint met de ‘n’: een neusklank waarbij je met je tong richting je neus wijst.
Murw als pseudo-onomatopee
Nou goed, ik zou dat hele Babel wel na willen vertellen, maar beter lees je het zelf. Mijn punt is: die ‘halve onomatopeeën’ waar Veerle het over had, bestaan echt. Toch fijn als je taalnerderige voorkeur een wetenschappelijke grondslag blijkt te hebben. Of die aantoonbare klank-betekenis-combi ook echt geldt voor ‘wrok’, ‘dweperig’ en ‘murw’, weet ik niet, maar zo voelt het wel. Dat vind ik er eigenlijk ook leuk aan: het voelt kloppend, ook al weet je niet precies waarom. Ik heb hetzelfde met woorden als schraal, struis en loenzen.
Dorren vertelt hoe in het Nederlands dit soort pseudo-onomatopeeën (mijn term) vaak als kinderachtig worden gezien, maar in het Koreaans juist als teken van literaire verfijning en welsprekendheid. Ik stel voor dat wij dat ook gaan doen. In de tussentijd: stuur me je mooiste pseudo-onomatopeeën! Dank.